3.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van aangiftevan 29 januari 2014, door [slachtoffer 1] , blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Ik word sinds mijn 13e of 14e levensjaar meerdere malen per week mishandeld en bedreigd met de dood door mijn vader. De mishandelingen bestonden uit het slaan, schoppen en bijten door mijn vader. Deze mishandelingen en bedreigingen zijn hoofdzakelijk gebeurd in Swalmen. De mishandelingen vonden ook plaats in Herkenbosch in mijn eigen woning aan de [adres 1] en in de woning gelegen aan de [adres 2] te Vlodrop.
Uit het proces-verbaal van aangiftevan 12 maart 2014, door [slachtoffer 1] , blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Ik was 14 jaar oud toen de eerste keer iets gebeurd is. Mijn vader heeft toen zijn penis in mijn vagina geduwd. Na die eerste keer is het een maand of zo gestopt en daarna begon het weer. Dan gebeurde het vaginaal, dat hij zijn penis daarin duwde, ook befte hij mij en voelde aan mijn tieten. Ook moest ik hem aftrekken. In het begin gebeurde het wel 4 keer in de week, daarna zakte het af naar 2 keer in de week. Het seksueel misbruik heeft tot en met mijn 27e geduurd. Er zijn zoveel erge keren geweest. Het feit dat ik daarna nog een pak slaag kreeg maakte het ‘erge keren’.
Uit het proces-verbaal verhoor aangeefster[slachtoffer 1] , van 9 juli 2014, blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Ik heb mijn vader moeten pijpen. De eerste keer dat ik anale seks had, deed mijn vader het bij mij.
Uit het verslag van De Zorggroep, waarin met name door [naam thuisbegeleider] als GTB (gespecialiseerde thuisbegeleiding) een tijdlijn is weergegeven, blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
21-1-2014: GTB-er is aanwezig geweest bij confrontatie tussen cliënte ( [slachtoffer 1] ) en vader (verdachte). Vader was zeer agressief naar cliënte, veel schelden en schreeuwen.
23-1-2014: Cliënte vertelt aan GTB meerdere malen door haar vader geslagen te zijn, gedurende een periode van meerdere maanden. GTB-er heeft deze dag een blauwe plek op linkerbovenarm van cliënte gezien. Cliënte geeft in gesprek met GTB’er aan bang te zijn voor vader en dat hij haar over geruime tijd meerdere malen fysiek heeft mishandeld.
GTB: Verbale mishandeling is al getuime tijd bekend en gebeurt met regelmaat, zowel tegen cliënte als tegen hulpverlening.
Signalen:
Cliënte reageert anders in aanwezigheid van haar vader.
Dochter (3) plast in broek bij aanwezigheid van haar opa (vooral bij agressieve reacties).
Vader reageert regelmatig verbaal agressief naar dochter in aanwezigheid van GTB.
Vader uit dreigementen gericht op repressailles (richting dochter en andere betrokken organisaties/hulpverleners).
29-1-2014: Er blijkt naast lichamelijke en psychische mishandeling ook sprake te zijn van seksueel misbruik.
25-2-2014: Cliënte vertelt tegen [naam thuisbegeleider] dat haar dochter [X] ook de dochter van vader is. Cliënte is zichtbaar geëmotioneerd en angstig. Ze heeft dit nooit eerder durven te vertellen uit schaamte en angst voor haar vader.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de wijkagent van de gemeente Roerdalen, [naam wijkagent] , blijkt, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Een medewerker van de woningcorporatie is verbaal behoorlijk agressief aangevallen door [verdachte] (verdachte).
De oudere mensen uit de buurt verklaren als de dood te zijn voor de familie [familienaam verdachte] / [familienaam getuige 2] en willen hun gegevens niet verstrekken uit angst voor repressailles.
Op 22 augustus 2014 komt een bewoner uit het seniorencomplex naar het PolitieServicePunt om te melden dat zowel [getuige 2] als [verdachte] structureel hun woonomgeving terroriseren en intimideren. De slachtoffers betreffen de senioren van de bejaardenwoningen.
Op 4 september 2014 een brief ontvangen van ‘de bewoners van het seniorengebouw’, waarin wordt aangegeven dat het een onhoudbare situatie is geworden bij het wooncomplex en dat de bewoners van huisnummer [--] (familie [familienaam verdachte] [familienaam getuige 2] ) hier de oorzaak van is.
Op 10 oktober 2014 volgt een melding van geluidsoverlast, afkomstig van een bewoonster van het complex en betreffende de familie [familienaam verdachte] [familienaam getuige 2] .
De wijkagent omschrijft de familie [familienaam verdachte] [familienaam getuige 2] als lastige en agressieve bewoners.
Uit het proces-verbaal van verhoor getuige [naam lerares], blijkt, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Ik ben als leerkracht werkzaam bij ‘De [naam school] ’ in [plaats] , een school voor zeer moeilijk lerende kinderen, kinderen met gedragsproblemen, kinderen met een achterstand en kinderen met specifieke beelden zoals autisme. Ik heb met [slachtoffer 1] te maken gekregen vooral tijdens mijn vervangingslessen, de lessen met betrekking tot seksualiteit en weerbaarheid en ook de creatieve lessen en vooral de muzieklessen. [slachtoffer 1] komt uit een specifiek milieu, zwak sociaal, weinig positiviteit en een totaal ander plaatje van normen en waarden. Ik heb de vader wel eens meegemaakt, op school, vader was sterk intimiderend met name verbaal en non-verbaal. Behoorlijk grensoverschrijdend. Enkele collega’s werden agressief benaderd. [slachtoffer 1] was weinig ziek en ik denk dat school een veilige haven voor haar was. [slachtoffer 1] heeft me deelgenoot gemaakt van haar lichamelijke mishandelingen door haar vader. [slachtoffer 1] zei ook bang te zijn voor haar vader. Ik heb blauwe plekken op haar armen en benen gezien.
Uit de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, van 10 juni 2016 blijkt, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Het valt op dat betrokkene (verdachte) ook in het PBC veel de strijd aangaat, meerdere mensen dreigt aan te klagen, idealiseert en devalueert, verhalen objectiveerbaar verdraait, splitst en manipuleert, klikt en onwaarschijnlijke verhalen vertelt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat voor het standpunt van de verdediging dat sprake zou zijn van een valse aangifte door [slachtoffer 1] . Anders dan de verdediging stelt, constateert de rechtbank geen wezenlijke verschillen tussen de verklaring die [slachtoffer 1] tijdens het informatieve gesprek heeft afgelegd en de verklaringen van [slachtoffer 1] tijdens haar aangifte. In het informatieve gesprek verklaart [slachtoffer 1] immers over hoe het seksuele misbruik zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld, terwijl ze tijdens de aangifte concreet verklaart over de eerste keer dat ze daadwerkelijk geslachtsgemeenschap heeft gehad met verdachte. Het enkele feit dat in de loop der tijd verdere en bizarre vormen van seksueel misbruik door aangeefster zijn benoemd en beschreven, betekent niet automatisch dat haar gehele verklaring als vals is aan te merken. Dat het uitbreiden van een verklaring in geval van gesteld seksueel misbruik in de literatuur is genoemd als een mogelijk kenmerk van een valse verklaring, doet hier niet aan af, nu hier geenszins uit valt af te leiden dat dit ook voor deze specifieke verklaring zou gelden. De door [slachtoffer 1] tijdens de aangifte ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, wordt door haar bevestigd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 20 augustus 2015 waarbij zij desgevraagd heeft verklaard dat zij zo bang was voor haar vader dat zij in een eerder strafrechtelijk onderzoek louter positief over hem heeft verklaard. De agressiviteit van verdachte blijkt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 1] .
Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte tot aan de terechtzitting van 24 maart 2017 heeft verklaard dat hij geen geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 1] zou hebben gehad. Deze verklaring is leugenachtig gebleken, nu uit het DNA verwantschapsonderzoek naar voren is gekomen dat er een vele malen grotere kans is dat verdachte de vader is van [X] , dan dat een willekeurige derde dat zou zijn en verdachte bovendien uiteindelijk ter terechtzitting heeft bevestigd dat hij wel degelijk geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 1] heeft gehad. De verklaring van verdachte dat deze geslachtsgemeenschap vrijwillig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is geweest van enige dwang, is naar het oordeel van de rechtbank een kennelijk leugenachtige verklaring. Hierbij wijst de rechtbank allereerst op de verklaringen van [slachtoffer 1] , maar ook ook op de genoemde verklaringen van de wijkagent [naam wijkagent] , de voormalige lerares van [slachtoffer 1] , [naam lerares] , de rapportage van De Zorggroep met [naam thuisbegeleider] als GTB, de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van het NIFP, die deze verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunen, nu uit deze verklaringen eenduidig blijkt dat verdachte jegens [slachtoffer 1] , maar ook jegens hulpverleningsinstanties en buurtbewoners agressief, dwingend gedrag uitoefent. De rechtbank bestempelt de door verdachte afgelegde verklaring omtrent de vrijwilligheid van het seksueel contact tussen hem en [slachtoffer 1] als kennelijk leugenachtig, waarbij geen ander doel kan worden vastgesteld dan het bemantelen van de waarheid.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van een valse aangifte door [slachtoffer 1] en zij komt tot het oordeel dat verdachtes verklaring dat seksueel contact met zijn dochter op vrijwillige basis zou hebben plaatsgehad kennelijk leugenachtig is.
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] , de bijkomende bewijsmiddelen zoals hierboven genoemd, de verwerping van het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van een valse aangifte en de vaststelling dat verdachte’s verklaring kennelijk leugenachtig is, oordeelt de rechtbank dat de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Ter terechtzitting heeft verdachte toegegeven ongeveer viermaal geslachtsgemeenschap te hebben gehad met [slachtoffer 2] terwijl zij 16 jaar oud was. Uit het door het NFI verrichte DNA verwantschapsonderzoek blijkt dat verdachte zeer waarschijnlijk de vader is van [Z] (geboren op [geboortedatum Z] ), de dochter van [slachtoffer 2] . Op grond van deze door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring in combinatie met de bevindingen zoals weergegeven in het rapport DNA verwantschapsonderzoek acht de rechtbank bewezen dat verdachte meermalen zijn penis in de vagina van [slachtoffer 2] heeft gebracht, terwijl zij de leeftijd van 16 jaar, maar nog niet van 18 jaar had bereikt.
Wil deze handeling kunnen worden aangemerkt als een strafbaar feit, moet die handeling “ontuchtig” zijn verricht. Dit betekent dat de verrichte handelingen “sociaal-ethisch onaanvaardbaar” moeten zijn. Dit vereiste voorkomt dat dergelijke handelingen voortkomend uit een gelijkwaardige liefdesrelatie tot strafbaar feit verworden. In beginsel is geen sprake van een ethische aanvaardbaarheid, wanneer er sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen beide betrokkenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 2] 23 jaar bedraagt en merkt dit aan als een groot leeftijdsverschil.
De verdediging heeft aangevoerd dat er in het onderhavige geval reden is om aan te nemen dat de geslachtsgemeenschap tussen verdachte en [slachtoffer 2] , ondanks het grote leeftijdsverschil, wel degelijk sociaal-ethisch aanvaardbaar is. Immers, zo stelt de verdediging, tussen verdachte en [slachtoffer 2] bloeide destijds, met instemming van de moeder van [slachtoffer 2] , een liefdesrelatie op die haar bestendiging heeft gevonden in het huwelijk tussen verdachte en [slachtoffer 2] op het moment dat zij de 18 jarige leeftijd bereikte. Nadien zijn uit dit huwelijk nog meerdere kinderen geboren.
Op zichzelf beschouwd zou deze lezing tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken bij gebreke van ontuchtigheid. De rechtbank beziet dit standpunt evenwel in het kader van het verloop van de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie niets willen verklaren. Nadat uit NFI-onderzoek bleek dat verdachte zeer waarschijnlijk de vader van [Z] is, kwam [slachtoffer 2] met het, in de ogen van de rechtbank, bizarre en niet te verifiëren verhaal, dat bij haar tweemaal met behulp van een injectiespuit door [getuige 3] en [slachtoffer 1] sperma van verdachte in haar vagina was gespoten. Dit sperma zou afkomstig zijn uit een door verdachte gebruikte condoom die in huis was gevonden. Hoewel dit relaas geruime tijd is onderzocht in het kader van de onderhavige strafzaak, heeft verdachte nagelaten hierop ook maar enige correctie te geven, terwijl hij er, blijkens zijn verklaring ter zitting, van op de hoogte was dat dit verhaal niet waar was. Dit terwijl verdachte, volgens het ter terechtzitting ingenomen standpunt, niets verkeerds zou hebben gedaan: van ontucht zou immers geen sprake zijn geweest omdat met de geslachtsgemeenschap geen sociaal-ethische norm is geschonden, hetgeen volgens de verdediging door de de bestendig gebleken liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] is bevestigd.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank de uitleg van verdachte, dat het ging om een opbloeiende ethisch aanvaardbare liefdesrelatie ongeloofwaardig acht. Indien dit zo was geweest, heeft verdachte geruime tijd bij diverse gelegenheden de mogelijkheid gehad dit gefundeerd naar voren te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de pas ter terechtzitting naar voren gebrachte uitleg geen ander doel dan te pogen op juridische gronden een straffeloosheid te creëren. De rechtbank passeert deze uitleg daarom als ongeloofwaardig.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat vraagtekens gesteld kunnen worden bij de vrijheid die [slachtoffer 2] heeft gehad bij het aangaan van de beweerdelijke relatie en het daarop volgende huwelijk, gelet op het leeftijdsverschil en het daarmee van nature gepaard gaande overwicht, en gelet op de onvrijheid die zij onderging in de relatie met verdachte, waarover zowel [slachtoffer 1] verklaart bij de rechter-commissaris op 20 augustus 2015 en waarover [slachtoffer 2] zelf verklaart op 22 maart 2017 tegenover de politie.
Op grond van het vorenstaande merkt de rechtbank de geslachtsgemeenschap die verdachte met [slachtoffer 2] heeft gehad, toen zij de leeftijd van 16 jaren maar nog niet die van 18 jaren had bereikt, aan als ontuchtig. Het ten laste gelegd feit is daarmee bewezen.