In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de werkgever, FUEL EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ B.V., tegen de werknemer. De werknemer, die sinds 2008 in dienst was, werd beschuldigd van verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding. De werkgever voerde aan dat de werknemer zich herhaaldelijk niet correct had gedragen, waaronder het maken van denigrerende opmerkingen en het niet erkennen van gezag. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor deze beschuldigingen. De kantonrechter merkte op dat de functioneringsverslagen van de werknemer, die een 'ruim voldoende' beoordeling gaven, niet waren overgelegd door de werkgever, wat leidde tot een onvolledig beeld van de situatie. Bovendien was er geen bewijs dat de verstoring van de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam was, vooral gezien het feit dat de werknemer in het verleden goed functioneerde. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeken van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moesten worden afgewezen, en dat de werkgever de proceskosten moest vergoeden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.