ECLI:NL:RBLIM:2017:308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
AWB-16_3892
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor erfafscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 januari 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, dat op 3 november 2016 een omgevingsvergunning had geweigerd voor de legalisatie van een bestaande erfafscheiding met toegangspoorten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat hij de erfafscheiding zou moeten afbreken.

Tijdens de zitting op 12 januari 2017 is verzoeker verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat aan de formele vereisten van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was voldaan, omdat verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het bestreden besluit. Echter, het verzoek werd afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker niet kon aantonen dat hij onevenredig hard getroffen zou worden door de gevolgen van de weigering van de vergunning.

De voorzieningenrechter merkte op dat het verzoek om een voorlopige voorziening te veronderstellen dat verzoeker behandeld zou worden als ware hij in het bezit van de aangevraagde vergunning, te verstrekkend was. Bovendien was de termijn voor het instellen van beroep tegen het handhavingsbesluit verstreken, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat verweerder een kennelijk onrechtmatig besluit had genomen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16 / 3892
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C.W. Ploum).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van de legalisatie van de bestaande erfafscheiding met toegangspoorten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het eerste in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereiste is voldaan, nu door verzoeker bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd is om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Met betrekking tot het tweede vereiste, te weten het spoedeisend belang, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3. Een voorlopige voorziening is naar zijn aard een tijdelijke maatregel ten aanzien van de werking van het bestreden besluit, om zo de betrokkene in staat te stellen de uitkomst in zijn procedure over dat besluit af te wachten zonder onevenredig hard te worden getroffen door de gevolgen van de tussentijdse werking van dat besluit.
4. Voor zover het verzoek ertoe strekt dat de voorzieningenrechter zou moeten bepalen dat verweerder verzoeker behandelt als ware hij in het bezit van de aangevraagde vergunning, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijke voorziening naar zijn aard - en zeker in dit geval - te verstrekkend is. Hiervoor is te minder reden nu verzoeker heeft aangevoerd dat zijn spoedeisend belang met name erin is gelegen dat hij, nu de aangevraagde omgevingsvergunning voor de reeds bestaande erfafscheiding met toegangspoorten is geweigerd, deze zal moeten afbreken. Verzoeker wil dat het bewuste bouwwerk mag blijven staan. Dit belang ziet echter met name op de handhaving en niet op de geweigerde vergunning. Ter zitting is in dit kader overigens gebleken dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar in het handhavingstraject inmiddels is verstreken, zonder dat verzoeker beroep heeft ingesteld. Hiermee is het handhavingsbesluit in rechte onaantastbaar geworden, zodat verzoeker met het onderhavige verzoek niet kan bereiken wat hij ermee beoogt.
5. Een spoedeisend belang kan tenslotte nog aanwezig zijn indien er aanleiding is te veronderstellen dat met de weigering van de gevraagde vergunning verweerder een kennelijk apert onrechtmatig besluit heeft genomen. Voor dit oordeel ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Debets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 januari 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.