ECLI:NL:RBLIM:2017:3038

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
C/03/213900 / HA ZA 15-695
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in vrijwaringszaak onder CMR en Brussel I bis-Vo

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank in een vrijwaringszaak. De eiseres in de hoofdzaak, Inter-Zuid Transport B.V., heeft de rechtbank ingeschakeld tegen de gedaagde, Howasped GmbH & Co. KG, die zich op onbevoegdheid beroept. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid niet kan worden gebaseerd op artikel 39 lid 2 van de CMR, omdat er geen sprake is van verhaal in de zin van de artikelen 37 en 38 CMR. De rechtbank concludeert dat Inter-Zuid geen schadevergoeding heeft betaald en dat de schade die door de feitelijk vervoerder is geleden niet onder de reikwijdte van de CMR valt.

De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of de bevoegdheid kan worden gebaseerd op artikel 8 lid 2 van de Brussel I bis-Verordening. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de CMR een bijzonder verdrag is, de toepassing van de Brussel I bis-Verordening niet uitgesloten is in gevallen die niet door de CMR worden geregeld. De rechtbank benadrukt het belang van het beperken van parallelle procedures en het waarborgen van rechtsbescherming binnen de EU. Gelet op de omstandigheden van de zaak en de relevante jurisprudentie, concludeert de rechtbank dat zij bevoegd is om van de vrijwaringszaak kennis te nemen.

De rechtbank wijst de vordering van Howasped af en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident, begroot op € 904,00. De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zijn reeds ingepland voor comparitie op 19 juni 2017. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/213900 / HA ZA 15-695
Vonnis in incident van 29 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTER-ZUID-TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.M. Wolfs,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
HOWASPED GMBH & CO. KG,
gevestigd te Wörrstadt, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. U. Acker.
Partijen zullen hierna Inter-Zuid en Howasped genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in de vrijwaring, inclusief producties 1 tot en met 7
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, inclusief producties 1 tot en met 8
  • de incidentele conclusie van antwoord, inclusief productie 8
  • de conclusie van repliek in het onbevoegdheidsincident, inclusief productie 9
  • de conclusie van dupliek in het onbevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Howasped vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart in onderhavige hoofdzaak, tevens vrijwaringszaak. Inter-Zuid voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Interzuid baseert de bevoegdheid van deze rechtbank op artikel 39 lid 2 CMR. Artikel 39 CMR bepaalt voor zover van belang:
“1. De vervoerder, op wie verhaal wordt uitgeoefend ingevolge de artikelen 37 en 38 (…).2. De vervoerder, die verhaal wil uitoefenen, kan zulks doen voor het bevoegde gerecht van het land, waarin een van de betrokken vervoerders zijn (…) hoofdzetel (…) heeft”.
2.3.
Net als in lid 1, wordt in lid 2 met “verhaal” bedoeld: verhaal in de zin van artikel 37 en 38 CMR. Het gaat derhalve om verhaal van een aan ladingbelanghebbenden betaalde schadevergoeding. De reikwijdte van artikel 39 lid 2 CMR is daartoe beperkt. In de eerste plaats staat vast dat Interzuid nog geen schadevergoeding heeft betaald. In de tweede plaats gaat het in casu niet om (verhaal van) schade geleden door een ladingbelanghebbende, maar om verhaal van schade die door de feitelijk vervoerder is geleden doordat zijn vrachtwagencombinaties gedurende langere tijd door de Franse douane in beslag zijn genomen doordat accijnzen en de daarop gestelde boete niet werden betaald door hetzij Interzuid, hetzij Howasped, hetzij Major Weine. Gelet op die feiten en omstandigheden is van een verhaalsactie als bedoeld in de artikelen 37 en 39 CMR naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Reeds daarop stuit het beroep op artikel 39 lid 2 CMR af. Voor het antwoord op de vraag of deze rechtbank rechtsmacht heeft, is het debat tussen partijen over de vraag of sprake is van opvolgend vervoer naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet relevant.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bevoegdheid van de rechtbank Limburg in deze zaak niet kan worden gebaseerd op artikel 31 CMR. Resteert het antwoord op de vraag of de bevoegdheid kan worden gebaseerd op artikel 8 lid 2 Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis-Vo), zoals Interzuid betoogt.
2.5.
Onderhavige zaak betreft een vrijwaringszaak. De hoofdzaak loopt tussen AMM en Interzuid. Vast staat dat de rechtbank Limburg bevoegd is kennis te nemen van die hoofdzaak. De CMR is een bijzonder verdrag in de zin van artikel 71 EEX-Vo en sluit de toepassing van bepalingen uit de Brussel I bis-Vo die hetzelfde onderwerp betreffen dus in principe uit. Toepassing van de regels van bijzondere verdragen mag echter geen afbreuk doen aan de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de EU ten grondslag liggen. Tot die beginselen behoren het zoveel mogelijk beperken van parallel lopende procedures en het wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsbedeling (HvJ 4 mei 2010, C-533/08, ECLI:EU:C:2010:243 (TNT/AXA).
2.6.
In het Tatry arrest (HvJ EG 06-12-1994, ECLI:NL:XX:1994:AD2263) is door het Hof van Justitie bepaald dat artikel 57 EEX (gelijkluidend aan artikel 71 Brussel I bis-Vo) aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een Verdragsstaat ook partij bij een ander, regels inzake de rechterlijke bevoegdheid bevattend verdrag betreffende een bijzonder onderwerp is (zoals het CMR), dit bijzonder verdrag de toepassing van EEX slechts uitsluit in de gevallen die het bijzonder verdrag regelt, en niet in de gevallen die het niet regelt. Een tegenovergestelde uitleg zou onverenigbaar zijn met het doel van het EEX: vergroting van de rechtsbescherming van degenen die binnen de Gemeenschap gevestigd zijn, en vergemakkelijking van de erkenning van beslissingen ter verzekering van hun tenuitvoerlegging.
2.7.
Hoewel Howasped betoogt dat de CMR een uitgebalanceerd systeem van jurisdictie bevat miskent zij dat de tekst van de CMR al zestig jaar ongewijzigd is en geen enkele bepaling kent omtrent aanhangigheid en samenhang tussen procedures, terwijl in de laatste decennia door het Hof van Justitie is bepaald dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de beginselen (zoals het beperken van parallel lopende procedures en tegenstrijdige beslissingen en het wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsbedeling) die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de EU ten grondslag liggen. De beslissing in een vrijwaringszaak is bij uitstek afhankelijk van de beslissing in de hoofdzaak, zodat reeds om die reden het niet wenselijk is dat die twee zaken in verschillende lidstaten worden gevoerd. Gelet op voornoemde uitspraken van het Hof van Justitie, alsmede gelet op feit dat de CMR wel zekere bevoegdheidsregels bevat, maar geen enkele bepaling omtrent aanhangigheid en samenhang bevat, is de rechtbank van oordeel dat artikel 8 lid 2 Brussel I bis-Vo (aanvullend) toegepast kan worden. Dit artikel bepaalt dat het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt bevoegd is, tenzij de vorderingen slechts zijn ingesteld om hem te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter die bevoegd zou zijn in zijn zaak. Nu dit laatste niet is gesteld of gebleken en de rechtbank Limburg bevoegd is in de hoofdzaak is zij ook bevoegd om van de vrijwaringszaak kennis te nemen.
2.8.
Howasped zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Interzuid worden begroot op
€ 904,00 (2 x €452,00).
2.9.
Voor wat betreft het vervolg van de procedure overweegt de rechtbank dat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak reeds staat ingepland voor comparitie. Bij oproepbericht van 30 november 2016 heeft de griffier aan alle betrokken partijen medegedeeld dat de comparitie zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Roermond aan de Willem II Singel 67 op 19 juni 2017 om 13.30 uur.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Howasped in de kosten van het incident, aan de zijde van Inter-Zuid tot op heden begroot op € 904,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verstaat dat de zaak staat ingepland voor comparitie op
19 juni 2017om 13.30 uur,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: SS