Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
de erven van [erflaatster],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
“Tijdens de bespreking van 15 november 2013 bleek dat partijen moeilijk deden over de vraag of er wel of geen erfdienstbaarheid moest komen (..) Toen de emotie over dat onderwerp achter de rug was heb ik aan partijen gevraagd: “wat spreken we nu af over een erfdienstbaarheid?” [gedaagde sub 1] gaf toen aan de hand van de plannen aan met betrekking tot de parkeerplaatsen, dat hij een erfdienstbaarheid wilde. (..) In mijn beleving hebben partijen tijdens de bespreking van 15 november een basisafspraak gemaakt, een intentie, om te komen tot een erfdienstbaarheid. Het was alleen een kwestie dat dit fatsoenlijk op papier zou worden gezet. In mijn beleving zijn de afspraken die er voor nodig waren om dit fatsoenlijk op papier te krijgen tijdens de bijeenkomst van 15 november gemaakt. Tijdens het gesprek gaf [gedaagde sub 1] aan wat hij wilde. [eiser sub 1] reageerde al dan niet onder druk daarop met: “goed, formuleer nog maar een erfdienstbaarheid”. Over de precieze inhoud wilden partijen nog commentaar kunnen leveren zodra ik het concept had aangepast. Voor mij is duidelijk dat [eiser sub 1] toestemming gaf dat [gedaagde sub 1] uitwegmogelijkheid zou krijgen over het naastgelegen parkeerterrein.”
“Ik weet zeker dat in het dossier, dat zich op notariaat Born bevindt, een aantekening staat dat [eiser sub 1] inzag dat er een noodzaak was tot het vestigen van een erfdienstbaarheid. Tijdens de bespreking van 15 november heb ik handmatig aantekeningen gemaakt op het concept over wat partijen belangrijk vonden met betrekking tot de erfdienstbaarheid. Deze aantekeningen bevinden zich op het notariaat Born. Uit mijn eigen herinnering vonden partijen de volgende punten belangrijk: 1. dat [gedaagde sub 1] de drie parkeerplaatsen zou kunnen gebruiken, 2. dat partijen elkaar zouden kunnen aanspreken als er in strijd met de erfdienstbaarheid wordt gehandeld, ook door bezoekers en andere gebruikers, 3. dat er geen erfafscheiding zou worden geplaatst.”
“Op 1 november 2013 ben ik bij notariaat Born geweest. Ik heb toen met notaris De Leeuw afgesproken dat er een conceptleveringsakte moest worden opgemaakt. Ik heb hem toen verteld dat ook de erfdienstbaarheid moest worden opgenomen in de akte.”Op 14 november 2013 is [gedaagde sub 1] gebeld door de secretaresse van het notariskantoor.
“In dat gesprek werd aangegeven dat ik de volgende dag om 09.00 uur samen met de heer en mevrouw [eiser sub 1] op het kantoor van de notaris kon verschijnen om de conceptakte door te spreken.”Over het gesprek op 15 november 2015 verklaart [gedaagde sub 1] :
“Bij de bijeenkomst op 15 november ten kantore van de notaris waren aanwezig: de heer en mevrouw [eiser sub 1] notaris Moonen en ikzelf. Tijdens die bespreking is de concept-leveringsakte helemaal doorgenomen. Toen we bij het artikel over erfdienstbaarheid kwamen heeft mevrouw [eiser sub 1] verklaard: “het is de bedoeling dat er drie parkeerplaatsen voor de patiënten van [gedaagde sub 2] beschikbaar zijn”.
Daarna is de notaris verdergegaan met het voorlezen van de inhoud van de conceptakte. Mr. Moonen stelde voor dat deze akte als eerste zou worden gepasseerd. Er was namelijk nog een loods die [eiser sub 1] aan de heer [X] had verkocht en onze akte zou dan kunnen worden doorgestuurd naar de notaris die de transactie tussen [X] en [eiser sub 1] regelde. Tijdens het gesprek op 15 november is verder niet gesproken over de positie van de heer [X] ”.[gedaagde sub 1] verklaart verder nog: “ [gedaagde sub 1]
heeft bij de bespreking van 15 november 2013 geen opmerkingen gemaakt over de inhoud van de conceptakte.”
“Bij het gesprek werd een concept van de leveringsakte overgelegd, dat was de eerste keer dat ik die akte zag. Die akte hebben wij toen doorgenomen. U vraagt of ik opmerkingen heb gemaakt over de conceptakte. In de akte stond een erfdienstbaarheid opgenomen. Ik heb toen gevraagd of dit geregeld was met de heer [X] . Vervolgens werd daar door de notaris op gereageerd dat hij contact zou opnemen met de notaris van de heer [X] hierover. Verder is er niet gesproken over de erfdienstbaarheid tijdens het gesprek op 15 november 2013. Ook [gedaagde sub 1] was het ermee eens dat de notaris zou overleggen met de notaris van [X] . U houdt mij voor dat notaris Moonen heeft verklaard dat ik tijdens dat gesprek zou hebben aangegeven: “goed, formuleer nog maar een erfdienstbaarheid”. Dit heb ik niet gezegd.”
“goed, formuleer dan nog maar een erfdienstbaarheid”.Partijen wilden wel nog commentaar kunnen geven op de precieze inhoud van de nog te formuleren erfdienstbaarheid. Uit deze verklaring van Moonen volgt weliswaar dat door [eisers] is ingestemd met de formulering van een erfdienstbaarheid op hoofdlijnen, maar dat nog niet is ingestemd met de onvoorwaardelijke (precieze) inhoud van de erfdienstbaarheid.
“het is de bedoeling dat er drie parkeerplaatsen voor de patiënten van [gedaagde sub 2] beschikbaar zijn”.Dat is niet hetzelfde als een onvoorwaardelijke instemming met de erfdienstbaarheid. De verklaring van [gedaagde sub 1] kan dus niet dienen ter aanvulling van die van Moonen. Ook niet ten aanzien van het punt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid wel al voldoende en onvoorwaardelijk zou zijn afgesproken.
“goed, formuleer dan nog maar een erfdienstbaarheid”en verklaart dat hij daarentegen heeft gevraagd of [X] akkoord was met de vestiging van een erfdienstbaarheid. Hiernaar zou door de notaris nog navraag worden gedaan, daarover waren partijen het volgens [eiser sub 1] eens.
nietovereengekomen zijn. Daardoor slagen [gedaagden] niet in hun stelling dat [eisers] jegens hen tekortgeschoten zijn door niet tot levering van de onroerende zaak mét vestiging van de erfdienstbaarheid over te gaan. Dat leidt er vervolgens weer toe dat [gedaagden] niet slagen in hun verweer dat zij de koopovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig ontbonden hebben. Grondslag van die ontbinding vormde immers de gestelde tekortkoming, waarvan [gedaagden] niet geslaagd zijn die aan te tonen. Omdat [gedaagden] niet slagen in hun verweer, zal de vordering van [eisers] in conventie, tot het verlenen van medewerking aan het transport van de onroerende zaak binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, worden toegewezen.
“voor iedere dag of keer dat gedaagden, of één van hen, na daartoe door de notaris te zijn opgeroepen om te zijnen kantore medewerking te verlenen aan het vorenbedoelde notarieel transport, daarmede in gebreke zullen c.q. zal blijven.” De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen omdat daarbij geen belang bestaat naast de reeds toe te wijzen dwangsom. De rechtbank ziet voorts aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren.
“Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 9.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boeter verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs (..)”
“Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.”
LJNAZ6638,
NJ2007/262 en HR 16 september 2011,
LJNBQ8098,
NJ2012/56) .
LJNAX6246). Het is voldoende dat
de mogelijkheiddat schade is geleden aannemelijk is gemaakt. Zo overwoog de Hoge Raad:
“De mogelijkheid dat schade aannemelijk is, is voldoende(..)”en
“Voor toewijzing van de vordering tot schade, op te maken bij staat, is echter de mogelijkheid van schade voldoende”(HR 22 juni 1979,
NJ1979/516). Indien daarvoor aanleiding is, kan de rechtbank de schade zelf begroten in plaats van te verwijzen naar een schadestaatprocedure (Zie HR 19 oktober 2001,
NJ2001/653 en HR 1 juli 1992,
NJ1992/711).
“vanaf dertig dagen na totstandkoming van de koopovereenkomst tot aan de dag der algehele voldoening”toewijzen, nu niet is onderbouwd of is komen vast te staan dat schade is geleden vanaf dertig dagen na totstandkoming van de koopovereenkomst waarvoor [gedaagden] aansprakelijk te houden is.
€ 1.808,00(4,0 punten x tarief € 452,00)
€ 904,00(4,0 punten x factor 0,5 x tarief € 452,00)