3.3Het oordeel van de rechtbank
03/659382-16 (feiten 1 en 2)
Uit de aangifte van [aangever 1] (moeder van [slachtoffer 1] ) d.d. 12 oktober 2016blijkt het volgende - zakelijk weergegeven -:
Mijn dochter [slachtoffer 1] is zes jaar oud. Op woensdag 12 oktober 2016, bevond ik mij in mijn woning die is gelegen aan [straatnaam 1] te Venlo, gemeente Venlo. Ik was ziek en derhalve lag ik op de bank in de woonkamer. Mijn dochter [slachtoffer 1] was buiten aan het spelen. Op genoemde dag kwam [slachtoffer 1] de woonkamer binnengelopen. [slachtoffer 1] vroeg aan mij of zij met een man mee mocht naar De Vogelhut, een buurtcentrum. Ik heb toen tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij absoluut niet mee mocht gaan met vreemde mensen. Toen ik dit tegen [slachtoffer 1] zei heb ik mijn stem verheven om haar ook echt duidelijk te maken dat zij niet mee mocht. [slachtoffer 1] is vervolgens de woonkamer weer uitgegaan. Op enig moment kreeg ik er een naar gevoel bij. Ik had toen al in de gaten dat [slachtoffer 1] niet meer in de woning was. Ik heb toen tegen mijn zoon [voornaam 1] gezegd dat hij even achter zijn zusje aan moest gaan om haar naar binnen te halen. [voornaam 1] is op zijn fiets gestapt en naar de speeltuin gefietst die achter mijn woning gesitueerd is. [voornaam 1] kwam vrij snel weer terug de woning in en vertelde dat [slachtoffer 1] niet in de speeltuin was. Op datzelfde moment werd ik op mijn huistelefoon gebeld. Het bleek mijn vriendin te zijn die tevens achter mij woont op de [straatnaam 2] te Venlo. Mijn vriendin is genaamd [voornaam 2] . Ik hoorde dat [voornaam 2] tegen mij zei: "He, [getuige] heeft net [slachtoffer 1] uit de auto gehaald van die gek." Ik wist op dat moment al genoeg. Ik ben vervolgens naar de woning van [voornaam 2] gelopen omdat [slachtoffer 1] daar was. Daar heb ik het verhaal van [getuige] aangehoord die op dat moment al thuis was. Omdat ik wist om wie het ging, ben ik naar de woning van de man gelopen die [slachtoffer 1] de auto ingetrokken had. Ik heb gehoord dat deze man [verdachte] of [verdachte] heet.
Uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 12 oktober 2016blijkt het volgende - zakelijk weergegeven -:
Op 12 oktober 2016, reed ik in mijn auto, naar huis. Ik reed vanaf [straatnaam 3] te Venlo [straatnaam 1] in en vervolgens rechts de [straatnaam 2] in. Ik zag dat er nog een parkeerplek vrij was voor mijn woning. Ik zag dat er een andere auto aan kwam gereden uit de richting van [straatnaam 1] . Ik zag dat de auto mij passeerde en ik keek in de richting van de auto. Ik zag dat de auto niet hard reed. Toen ik in de auto keek zag ik [slachtoffer 1] in de auto zitten. [slachtoffer 1] is de dochter van een kennis van mij. Door de lage snelheid van deze auto zag ik dat [slachtoffer 1] op de schoot zat van de bestuurder van deze auto. Ik zag dat zij echt achter het stuur zat. Hoe de bestuurder zijn stuur vasthield, weet ik niet meer. Ik vond het zo'n vreemd iets. Ik kende die man achter het stuur ook helemaal niet. Ik kreeg er een slecht gevoel bij. Ik wilde eerst nog parkeren maar bedacht mij eigenlijk in hetzelfde moment dat ik erachter aan moest rijden. Ik zag dat de auto linksaf de [straatnaam 4] insloeg. Ik reed er snel naar toe. Ik haalde de auto in op de [straatnaam 4] . Ik maakte het raam open van het bijrijdersportier. Ik zag dat de bestuurder van de auto waarin [slachtoffer 1] zat ook zijn raam open deed. Het eerste wat ik deed was aan [slachtoffer 1] vragen: “Ken je die man?” Ik hoorde dat [slachtoffer 1] antwoordde: “Ja” Vervolgens hoorde ik dat de man zei dat hij van de gemeente was. Ik vertrouwde het helemaal niet. Ik zei vervolgens tegen [slachtoffer 1] : “Uitstappen en bij mij instappen”. Ik zei dit vrij gebiedend. Ik zag dat [slachtoffer 1] daar volgens mij van schrok. Ik zag dat [slachtoffer 1] aan de bestuurderszijde uitstapte en bij mij instapte aan bijrijderszijde.
Uit de aangifte van [aangever 2] (moeder van [slachtoffer 2] ) d.d. 18 oktober 2016en aanvullend verhoor d.d. 1 november 2016blijkt het volgende -zakelijk weergegeven-:
Aangeefster heeft gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan het rondrennen waren in de speeltuin. De man (verdachte) was de heg van de speeltuin aan het snoeien. Hij had zijn auto achteruit naar de speeltuin toe geparkeerd. De achterklep van de auto stond open. De man zat in de kofferbak van de auto. Zijn benen hield hij buiten de kofferbak. De twee meisje waren met deze man aan het "stoeien". Zij renden rond de auto en klommen in en uit de achterbak van de auto. Aangeefster zag dat de meisjes ook op schoot gingen zitten bij de man. Aangeefster had het voorgevoel dat hetgeen de man deed toch niet "oké was". Dat was voor haar de reden om het goed in de gaten te houden vanuit haar woning. Aangeefster ging even iets doen in huis en toen zij weer door het raam keek, zag zij dat de man en de twee meisjes niet meer in de speeltuin waren. Ook zag zij dat de auto weg was. Zij liep onmiddellijk naar buiten en riep haar dochtertje. Ze kreeg echter geen reactie. Aangeefster hoorde buiten kinderstemmen en is die richting uitgelopen. Aangeefster liep via de [straatnaam 2] in de richting van de [straatnaam 4] . Op de [straatnaam 2] zag zij de auto staan, die kort daarvoor bij de speeltuin had gestaan. Zij zag dat de benen van [slachtoffer 2] uit de auto staken. Zij riep [slachtoffer 2] dat zij moest komen en vlug naar binnen moest gaan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het studioverhoor van [slachtoffer 2] d.d. 14 november 2016en het verslag van het studioverhoor d.d. 25 november 2016blijkt het volgende -zakelijk weergegeven-:
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 oktober 2016 in de middag, bij het speeltuintje gelegen op de hoek van de [straatnaam 2] en de [straatnaam 4] in Venlo, met vriendinnetjes, [slachtoffer 1] en [voornaam 3] , aan het spelen was. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij zag dat twee mannen in de speeltuin aan het werk waren. [slachtoffer 2] verklaarde dat een man, ter hoogte van het speelhuis van de speeltuin, een auto had geparkeerd. De achterklep van de auto stond open en de man ging achter in de achterbak van de auto zitten. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij en [slachtoffer 1] bij de man gingen zitten en dat zij en [slachtoffer 1] met de man aan het stoeien waren. De man van de auto vroeg of zij en [slachtoffer 1] mee wilden om een stukje te gaan rijden. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij dat niet wilde maar dat [slachtoffer 1] wel mee wilde. [slachtoffer 2] verklaarde dat [slachtoffer 1] aan de bijrijderszijde van de auto instapte en de man daarna met de auto wegreed. [slachtoffer 2] verklaarde dat ze de auto even later terug zag komen. [slachtoffer 1] vroeg haar of zij ook een keer mee wilde rijden en [slachtoffer 2] wilde dat wel. [slachtoffer 1] ging achter in de auto zitten en [slachtoffer 2] nam plaats aan de bijrijderszijde. [slachtoffer 2] verklaarde dat de man ging rijden, een blokje omreed en weer uitkwam bij de speeltuin. Toen vervolgens [slachtoffer 1] wegging om aan haar moeder te vragen of ze mee mocht naar de "Vogelhut", bleef [slachtoffer 2] alleen met de man achter. [slachtoffer 2] verklaarde dat ze met de voeten buiten de auto zat. Zij hoorde op een gegeven moment haar moeder roepen. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij toen uit de auto is gestapt en naar haar moeder is gelopen waarna ze met haar moeder naar huis is gegaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een blokje om heeft gereden en dat hij ze vervolgens bij de speeltuin uit de auto heeft gezet. Hij heeft verder verklaard geen kwade bedoelingen te hebben gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting verder verklaard dat [slachtoffer 1] in zijn auto plaatsnam en dat hij wist dat haar moeder tegen haar had gezegd dat zij niet mee mocht naar de Vogelhut.
Overwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat de verdachte eerst een rondje met [slachtoffer 1] heeft gereden en vervolgens een rondje met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ten slotte heeft de verdachte nog een derde ritje gemaakt met [slachtoffer 1] met de bedoeling om naar de Vogelhut te gaan. De getuige [getuige] heeft de auto van de verdachte toen doen stoppen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] opzettelijk van haar vrijheid zou hebben beroofd en/of beroofd gehouden. De officier van justitie maakt de verdachte het verwijt dat hij voor het ritje naar de Vogelhut [slachtoffer 1] tegen haar wil in zijn auto heeft meegenomen door haar met kracht vast te pakken en/of vast te houden en/of in de auto te trekken en/of haar klem te zetten tussen hem en het stuur.
De rechtbank stelt vast dat het verwijt dat [slachtoffer 1] tegen haar wil/onder dwang is meegenomen, alleen is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] . De verdachte ontkent dat hij de verweten handelingen heeft verricht en verklaart dat het meisje vrijwillig in zijn auto was gaan zitten.
De officier van justitie heeft weliswaar naar voren gebracht dat de getuige [getuige] [slachtoffer 1] op de schoot van de verdachte in de auto zag zitten, maar die verklaring is naast de verklaring van [slachtoffer 1] , naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende om te kunnen bewijzen dat het meisje
tegen haar wil/gedwongenin de auto was getrokken en meegereden.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [slachtoffer 1] opzettelijk door de verdachte van haar vrijheid is beroofd en/of beroofd gehouden, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Onttrekking aan het wettig gezag?
Aan de verdachte is verder onder 1 en onder 2 ten laste gelegd dat hij de minderjarige [slachtoffer 1] respectievelijk de minderjarige [slachtoffer 2] opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig gezag.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd een ieder strafbaar te stellen die zich schuldig heeft gemaakt aan de onttrekking van een minderjarige aan het over hem wettig gestelde gezag. Niet de wil van de minderjarige, maar alleen van de personen die het wettig gezag over hem/haar hebben, is hierbij van belang. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt ook dat in beginsel elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag als het onttrekken van deze minderjarige kan worden beschouwd. De duur van onttrekking uit het wettig gezag hoeft niet blijvend of langdurig te zijn. Onder ‘onttrekken’ kan (onder meer) worden verstaan het wegvoeren van een minderjarige. Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 14 september 2010, dat een bewezenverklaring van het onttrekken kan volgen indien de verdachte heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren, doordat de verdachte wist dat de ouders van het minderjarige slachtoffer niet wilden dat zij bij hem verbleef.
De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat verdachte eerst een rondje met [slachtoffer 1] heeft gereden en vervolgens een rondje met beide meisjes. Beide keren is verdachte teruggekeerd naar het speeltuintje. Uit de verklaringen blijkt dat de meisjes daaraan voorafgaand in en in de buurt van de auto van verdachte aan het spelen waren. De meisjes ‘plaagden’ verdachte en er werd gestoeid. Deze feiten en omstandigheden en het gegeven dat verdachte na het rondje rijden is teruggekeerd naar het speeltuintje maken naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte bij vorenbedoelde ritjes het vereiste (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan het wettig over hen gestelde gezag te onttrekken. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken. Het voorstaande neemt overigens niet weg dat de rechtbank begrijpt dat het onverstandige handelen van verdachte voor grote onrust heeft gezorgd bij de gezinnen.
De rechtbank ziet dit anders voor het derde ritje met [slachtoffer 1] en de verdachte. De rechtbank acht gelet op de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het wettig gezag. Verdachte heeft [slachtoffer 1] tegen de wil van de moeder weggevoerd. Verdachte wist immers dat de moeder geen toestemming had gegeven aan [slachtoffer 1] om met verdachte mee te gaan naar de Vogelhut. Desondanks liet hij haar in de auto stappen en reed hij met haar weg. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet zou hebben gereden. Deze verklaring strookt niet met de verklaringen van [slachtoffer 1] en van de getuige [getuige] . [getuige] heeft immers verklaard dat hij de auto zag rijden en de rechtbank ziet niet in waarom deze getuige daarover zou liegen. Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer 1] vrijwillig met hem is meegegaan. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake, omdat niet de wil van de minderjarige maar alleen die van de persoon die wettig gezag heeft, van belang is. Dat het derde ritje slechts enkele minuten in beslag zou hebben genomen, doet er evenmin aan af dat verdachte [slachtoffer 1] tegen de wil van haar moeder in zijn auto heeft meegenomen. Daar komt bij dat onzeker is hoe lang het ritje naar de Vogelhut zou hebben geduurd als [getuige] niet voortijdig een einde aan dit plan had gemaakt. Kortom, verdachte heeft in zodanige mate bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar moeder dat de minderjarige buiten het gezag van haar moeder kwam te verkeren en dat kan worden gezegd dat de verdachte die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
03/659382-16 (feit 3)
Op 12 oktober 2016 werden in de woning van de verdachte te Venlo twee laptops in beslag genomen.In de data van een van de laptops ( [merk/type laptop] )werden diverse pornografische afbeeldingen gevonden. Er werden mappen aangetroffen. In deze mappen stonden een groot aantal jonge meisjes.Er werd vastgesteld dat twee van de aangetroffen afbeeldingen kinderpornografisch zijn.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de laptop hem toebehoort en dat hij de laptop niet uitleent.
Het verweer van de raadsvrouw dat het enkele feit dat er twee kinderpornografische afbeeldingen zijn aangetroffen op de laptop van de verdachte, niet maakt dat de verdachte opzettelijk kinderporno in zijn bezit heeft gehad, wordt verworpen. De afbeeldingen zijn niet op een willekeurige plek in de laptop van de verdachte aangetroffen. De afbeeldingen waren gerubriceerd en ondergebracht in mappen. Er is gestructureerd te werk gegaan. Daar niet is gebleken dat iemand anders dan de verdachte de beschikking had over de laptop, is het niet aannemelijk dat iemand anders dan de verdachte de afbeeldingen in de map heeft geplaatst.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een gegevensdrager bevattende twee kinderpornografische afbeeldingen in het bezit heeft gehad.
Parketnummer 03/661246-16
De rechtbank acht ten slotte - op grond van de navolgende bewijsmiddelen - wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer
03/661246-16is tenlastegelegd:
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 maart 2017;
- proces-verbaal van verhoor van [aangever 3] (moeder van het slachtoffer) d.d.
2 november 2014;
- proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] (slachtoffer) d.d. 3 november 2014;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2015 (aantreffen slachtoffer in de woning van de verdachte);
- ( na)volgend proces-verbaal betreffende de verdwijning van [slachtoffer 3] d.d. 19 december 2014 (in bijzonder de namen van de ouders van het slachtoffer).