3.2Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak dient de rechtbank een oordeel te geven over het handelen van een politiefunctionaris, die in de uitoefening van zijn functie gebruik heeft gemaakt van zijn dienstwapen en daarmee meerdere malen heeft geschoten.
De rechtbank overweegt allereerst dat politiemensen hun werk vaak moeten verrichten onder moeilijke omstandigheden. Daarbij kunnen ze in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld en dan wordt juist van hen verwacht dat zij deze gevaarlijke situaties tegemoet treden. Door juiste bewapening en een goede training is de politie daarop voorbereid en mag van haar verwacht worden dat geweld enkel wordt toegepast binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit en binnen de kaders van de geldende geweldsinstructie. Daarnaast heeft de politie, evenals iedere burger, het recht zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De politieman in deze zaak ging er vanuit dat de man op wie hij schoot zojuist een vuurwerkbom had gegooid tegen de voordeur van een woning, dat dit mogelijk verband hield met op dat moment in de regio spelend Outlaw Motor Gang-geweld (hierna OMG) en dat de man mogelijk gewapend was. Hij dacht ook dat op het betreffende adres een OMG-lid woonde, terwijl dit achteraf onjuist bleek. De rechtbank realiseert zich dat het achteraf oordelen over een dergelijke situatie, met meer en andere kennis dan die beschikbaar was op het actuele moment waarop de politieman zich in die situatie begaf en moest beslissen binnen een fractie van het moment, niet eenvoudig is. Dat geldt in veel zaken die aan de rechtbank worden voorgelegd, maar het geldt in deze zaak eens te meer nu achteraf is gebleken dat de man die is neergeschoten niet met (een) vuurwerk(bom) heeft gegooid maar met een steen, geen enkele betrokkenheid had met OMG gerelateerd geweld, geen wapens bij zich droeg en ten tijde van het gebeuren ernstig verward/psychotisch was.
Hieronder wordt de politieman aangeduid als verdachte. Degene op wie hij heeft geschoten wordt aangeduid als ‘de man’ of als [slachtoffer] .
De meldkamergesprekken
Op 31 mei 2015 omstreeks 22.35 uur komt er bij de meldkamer een melding binnen van het gooien van vuurwerk tegen de voordeur van de woning aan de [adres] . De echtgenoot van meldster zou achter de man aan zijn gegaan.
Even later, omstreeks 22:38 uur belt de echtgenoot van de meldster, getuige [naam] , naar de meldkamer. Hij meldt dat er bij de [adres] vuurwerk tegen het huis is gegooid en dat hij de man die dat heeft gedaan aan het volgen is.Getuige [naam] blijft vervolgens aan de lijn met de meldkamer.
Verdachte krijgt omstreeks 22:40 uur van de meldkamer het bericht dat er zojuist vuurwerk is gegooid tegen een woning op de [adres] en dat er iemand achter de man aan loopt. Het zou gaan om een getinte man met een witte hoodie en een spijkerbroek.
Omstreeks 22:42 uur meldt verdachte dat de [adres] een OMG-gerelateerd adres is en dat hij zo daar is.
Omstreeks 22:43 uur vraagt verdachte hem nogmaals het signalement van de man door te geven. Tevens wordt hem doorgegeven dat de melder samen met een buurtgenoot aan de overzijde van de weg, dus aan de andere kant dan waar de man loopt, zou lopen en de man nog steeds volgt.
Omstreeks 22:45 uur vraagt de meldkamer aan getuige [naam] of hij al een politieauto ziet naderen. Getuige [naam] meldt enkele seconden later dat hij inderdaad een politieauto ziet en dat de politieauto rechts bij de man stopt. Kort hierna meldt getuige [naam] dat de politieagent heeft geschoten en even later wordt er gemeld dat er meerdere keren is geschoten.
Omstreeks 22:48 uur meldt verdachte dat hij meerdere malen op de man heeft geschoten, dat hij hem heeft neergeschoten en dat de man gewond is aan zijn benen. Hij meldt ook dat de man niet meewerkt. Verdachte meldt dan ook dat hij collega’s ziet arriveren.
Omstreeks 22:52 uur meldt verdachte dat de man is geboeid en omstreeks 22.56 uur meldt de chef van dienst die ter plaatse is dat de situatie onder controle is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij zijn verhoordoor de Rijksrecherche verklaard dat hij hoorde van de meldkamer dat er op de [adres] een vuurwerkbom was ontploft. Op dat moment besefte hij dat er in die straat een OMG-lid woonde en verdachte dacht dat het OMG-geweld betrof. Er waren de laatste tijd al vaker soortgelijke aanslagen geweest, waarbij werd gesproken over vuurwerkbommen, maar waarvan achteraf bleek dat het handgranaten waren. De afgelopen woensdag was er een aantal huiszoekingen gedaan, waarbij onder andere handgranaten, raketgranaten, vuurwerkbommen en wapens waren aangetroffen. Er was ook een aantal OMG leden aangehouden. Verdachte was hierdoor op zijn hoede tijdens zijn dienst. Hij had van de meldkamer gehoord dat er burgers achter de man aanliepen en in zijn optiek liepen deze burgers gevaar. Verdachte besloot daarom ter plaatse te gaan.
Toen verdachte ter plaatse kwam parkeerde hij zijn dienstauto tussen de twee burgers (getuige [naam] en getuige [naam] ) en de man met de witte hoodie, zodat zijn dienstvoertuig als buffer kon dienen. De man liep op dat moment van hem weg. Even later draaide de man zich om en kwam in de richting van verdachte lopen. Verdachte is toen uit zijn dienstauto gestapt, omdat hij zich niet veilig voelde. Verdachte liep naar de linker voorzijde van de auto en trok, omdat hij rekening hield met een mogelijke OMG-gerelateerde aanslag, zijn dienstwapen en richtte dat op de man. Verdachte hield er rekening mee dat de man wapens bij zich kon hebben.
Verdachte heeft de man meerdere malen met luide stem aangeroepen met “politie” en hem duidelijk gemaakt dat hij zijn handen moest laten zien. Verdachte wilde zichzelf overtuigen dat de man niets in zijn handen had. De man liep richting de zandweg, draaide zich om en liep vervolgens weer met versnelde pas richting verdachte. Hij ging met zijn rechterhand richting de onderkant van zijn hoodie. Verdachte heeft niet gezien dat de man ook echt onder zijn hoodie ging. Hij ging richting zijn buik. Al die tijd zei de man niets. Verdachte was op dat moment echt bang dat de man een wapen zou trekken of een handgranaat bij zich zou hebben. Dit alles met in zijn achterhoofd het hele OMG-gebeuren van de laatste tijd. Om te voorkomen dat het een noodweersituatie zou worden, heeft verdachte besloten ter aanhouding een schot op de benen van de man te lossen. Verdachte zag aan de reactie van de man dat hij hem geraakt had. De man hinkelde verder. Omdat verdachte vreesde voor de veiligheid van de aanwezige burgers liep hij parallel aan de man mee en bleef daarbij tussen hem en de burgers op een afstand van ongeveer de breedte van een politieauto.
Verdachte riep de man weer meerdere keren aan: “politie”, “laat je handen zien”, “blijf staan”. De man reageerde niet. Verdachte heeft toen een waarschuwingsschot gelost in de lucht. Daar had verdachte op dat moment gelegenheid toe. Eerder had hij dat niet. De man reageerde echter nergens op. Toen zag verdachte dat de man zijn rechterhand bij zijn heup onder zijn hoodie stak. Verdachte kreeg een onheilspellend gevoel van “hoe kan je dat nu doen”. Verdachte was op dat moment bang dat de man een wapen tevoorschijn zou halen. Ook dit relateerde hij weer aan het hele OMG-gebeuren. Dit speelde de hele tijd door het hoofd van verdachte en het gaf in de woorden van verdachte “extra gevaar-zetting waarbij hij alleen was met twee burgers in zijn nabijheid en waarbij een wapen een vuurwapen kan zijn, maar ook een granaat”.
Na het waarschuwingsschot heeft verdachte meermalen gericht geschoten op de benen van de man. Verdachte is achter de man aangelopen de akker in, omdat hij wist dat hij de man had geraakt en dacht dat de man misschien een slagaderlijke bloeding zou kunnen hebben en dat hij hem dan moest helpen. De man draaide zich meerdere keren naar verdachte om, maar liep telkens wel weer door. In zijn latere schriftelijke verklaring heeft verdachte hier nog aan toegevoegd dat hij in de akker in totaal nog vijf keer op de benen van de man heeft geschoten. Hij zag dat de man na het laatste schot onderuit zakte.
De getuigen [naam] en [naam]
Getuige [naam]heeft verklaard dat verdachte verschillende keren tegen de man heeft geroepen dat hij zijn handen moest laten zien, dat hij moest gaan zitten en/of gaan liggen, maar dat dit weinig tot geen effect had. Getuige [naam] heeft tevens verklaard dat verdachte de man bleef aanroepen, ook toen hij samen met de man in de akker liep. De man reageerde er niet op. Op een gegeven moment kwam de man op verdachte af strompelen; het leek alsof de man op wilde staan en verdachte wilde aanvallen.
Getuige [naam]heeft verklaard dat verdachte meteen heel hard begon te roepen naar de man. Verdachte riep “stop politie”, “handen laten zien” en “staan blijven”. De man maakte gekke bewegingen met zijn armen en hij ging met zijn hand naar zijn broeksband en hield die even vast. Op het moment dat getuige [naam] de telefoonverbinding met de meldkamer van getuige [naam] overneemt zegt hij: “De politieagent is maar alleen en het is een zeer dreigende situatie hier”.
De verklaring van aangever [slachtoffer] (de man)
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij op 31 mei 2015 in verwarde toestand in Susteren is beland en een steen tegen de deur van een woning heeft gegooid. Vervolgens is hij verder gelopen. Toen hij bij het weiland aan kwam, zag hij een politieauto, hoorde hij “halt” roepen en hoorde hij een schot. Vervolgens voelde hij pijn in zijn linkervoet. Daarna heeft de politieman nog een tweede schot gelost in zijn rechterbovenbeen. Aangever voelde ineens pijn en het voelde alsof zijn been was omgedraaid.
Het letsel
In de medische verklaring staat dat bij aangever een “weke delen letsel enkel links (geen ossaal of neurologisch letsel), kapotte huid en onderliggende structuren, maar geen letsel bot of zenuwen” is waargenomen. Voorts is er rechts een gebroken bovenbeen met meerdere losse fragmenten geconstateerd.
In de letselschaderapportage staat met betrekking tot het letsel in het rechterbovenbeen van aangever dat er als gevolg van de schotverwonding een verbrijzelingsfractuur is ontstaan, hetgeen heeft geleid tot een zenuwbeschadiging. De forensisch geneeskundige concludeert dat er een causaal verband bestaat tussen de schotverwonding in het rechter bovenbeen en het hierdoor ontstane zenuwletsel.
Verbalisant [naam]
Verbalisant [naam] , één van de vier collega-verbalisanten die verdachte te hulp is gekomen in de akker, heeft verklaard dat hij bij het onder controle krijgen van de man eerst op zijn schoenen is gaan staan, maar omdat hij zijn benen losrukte vervolgens druk heeft uitgeoefend op de bovenzijde van de kuit van het been dat niet gebroken was. Hij zag dat één van de benen van de man een knik maakte, die anatomisch gezien niet kon. Dat been was vermoedelijk gebroken maar desondanks maakte hij daarmee nog schoppende bewegingen. De andere collega’s pakten de man bij zijn armen met als doel die te fixeren zodat de man geboeid kon worden.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: het eerste schot
De rechtbank is, gelet op de verklaring van verdachte dat hij op de man heeft geschoten en dat hij hem heeft geraakt, de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij in eerste instantie in zijn voet is geraakt en de hierboven aangehaalde medische informatie, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met het eerste schot [slachtoffer] heeft geraakt in zijn linkervoet, waardoor deze een kapotte huid en kapotte onderliggende structuren heeft opgelopen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel in de linker voet niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging toebrengen zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2: de volgende schoten
De rechtbank is, gelet op de verklaring van verdachte dat hij op de man heeft geschoten en dat hij hem heeft geraakt, de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij door één van de latere schoten in zijn been is geraakt en de hierboven aangehaalde medische informatie, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met een later schot [slachtoffer] in zijn rechterbovenbeen heeft geraakt, waardoor [slachtoffer] een gebroken en verbrijzeld bovenbeen heeft opgelopen, hetgeen heeft geleid tot zenuwschade.
Anders dan de raadsman leidt de rechtbank uit de hierboven aangehaalde letselrapportage in combinatie met de verklaring van verbalisant [naam] af dat het letsel in het rechter bovenbeen van aangever een direct gevolg is van de schotverwonding. De rechtbank acht het, gelet op het feit dat verbalisant [naam] bij het benaderen van [slachtoffer] al meteen heeft waargenomen dat diens been in een anatomisch onmogelijke knik lag en hij op dat been bij het onder controle brengen van [slachtoffer] geen druk heeft uitgeoefend, onaannemelijk dat het letsel is ontstaan tijdens de worsteling bij de aanhouding. De rechtbank merkt daarbij op dat de stelling van de verdediging dat tijdens de worsteling bij de aanhouding diverse collega’s op de benen van [slachtoffer] hebben gezeten geen enkele steun vindt in de bij de Rijksrecherche afgelegde verklaringen van de verbalisanten die ter plaatse aanwezig waren.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.