ECLI:NL:RBLIM:2017:2743

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
C/03/231727 / FA RK 17-516
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op artikel 1:160 BW in voorlopige voorzieningen procedure met betrekking tot partnerbijdrage en gebruik van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in een voorlopige voorzieningen procedure tussen een vrouw en een man. De vrouw heeft verzocht om een partnerbijdrage van € 1.000,- bruto per maand, terwijl de man heeft verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, en subsidiair om de partnerbijdrage vast te stellen op € 366,- bruto per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel drie á vier dagen per week bij haar partner verblijft, die bijna alle kosten van haar levensonderhoud betaalt. De rechtbank concludeert dat de vrouw met een partnerbijdrage van € 200,- netto per maand in haar levensonderhoud kan voorzien.

De man heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, wat door de vrouw is ingestemd. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 341,- bruto per maand, en heeft de man verplicht om dit bedrag als bijdrage voor levensonderhoud aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een hogere bijdrage afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat geen hogere voorziening open voor partijen. De zaak betreft civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, met toepassing van het Burgerlijk Wetboek, Boek 1, artikel 1:160.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/231727 / FA RK 17-516
Beschikking van 17 maart 2017 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.S. van Gans, kantoorhoudend te Maastricht;
tegen:
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas, kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 9 februari 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 21 februari 2017;
- het F9-formulier van de vrouw, met bijlagen, van 6 maart 2017;
- de mondelinge behandeling van 8 maart 2017, waar zijn verschenen:
- de vrouw en mr. Van Gans;
- de man en mr. Maas.

2.De beoordeling

2.1.
Het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
2.1.1.
De man heeft bij zelfstandig verzoek de toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken verzocht, met bevel aan de vrouw die woning (te verlaten en) niet meer te betreden, met machtiging aan de man dit bevel desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft de man het verzoek ter zake het niet betreden met machtiging tenuitvoerlegging ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
De vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, zodat de rechtbank het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken aan de man zal toewijzen.
2.2.
De partnerbijdrage
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de door de man te betalen partnerbijdrage te bepalen op
€ 1.000,- bruto per maand.
De man heeft, naar de rechtbank begrijpt, primair verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, en subsidiair om het verzoek van de vrouw af te wijzen en de partnerbijdrage vast te stellen op € 366,- bruto per maand met ingang van de datum van deze beschikking.
2.2.2.
De behoefte c.q. behoeftigheid van de vrouw
De man heeft gesteld dat de vrouw een duurzame samenleving is aangegaan met een ander als waren zij gehuwd. Hoewel de man ervan op de hoogte is dat het uitgangspunt van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op een situatie die zich voordoet nadat het huwelijk is geëindigd, is de man van oordeel dat de vrouw haar feitelijke situatie reeds zodanig heeft vormgegeven dat zij ook zonder een bijdrage van de man in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw is sinds drie maanden woonachtig bij haar partner en heeft gemiddeld € 200,- per maand van de bankrekening opgenomen. Nu de vrouw geen overige inkomsten heeft, is het aannemelijk dat de nieuwe partner van de vrouw haar financieel onderhoudt. De samenwoning vertoont alle kenmerken van een wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast heeft de vrouw in de reeds aanhangige echtscheidingsprocedure geen partnerbijdrage verzocht. Onder deze omstandigheden is er, naar de stelling van de man, thans geen noodzaak om een partnerbijdrage vast te stellen.
De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte € 1.265,- per maand bedraagt.
Zij betwist dat zij samenwoont. Zij heeft gesteld dat zij bij haar moeder woont en drie á vier dagen per week bij haar partner verblijft. Er is volgens de vrouw zeker geen sprake van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding.
Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting geschetst hoe haar verblijf bij haar partner er uitziet. De vrouw heeft aangegeven dat zij alsdan overdag meestal aan het werk is en dat haar partner haar naar en van haar werk brengt en haalt. Zij overnacht in de woning van haar partner, ze eten samen en gaan soms samen de stad in. Haar partner haalt en betaalt de dagelijkse boodschappen. De vrouw levert soms een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, zij leent daartoe geld van haar moeder.
De vrouw heeft verder nog gesteld dat zij niet bij haar moeder kan blijven wonen en dat zij sinds december 2016 staat ingeschreven voor een woning.
De man heeft vervolgens de door de vrouw gestelde lening bij haar moeder betwist en gesteld dat die moeder, gelet op haar inkomen van € 1.200,- netto per maand, haar huurwoning en overige lasten, de vrouw niet financieel kan bijstaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, door de vrouw thans niet is aangetoond dat zij behoefte heeft aan een bijdrage die het door haar, zoals de man onweersproken heeft gesteld, in de afgelopen maanden van de bankrekening opgenomen bedrag van € 200,- netto per maand overstijgt. De rechtbank gaat er dan ook in het kader van de voorlopige voorzieningen vanuit dat de vrouw haar leven thans zodanig heeft vormgegeven dat zij met een partnerbijdrage van de man van € 200,- netto per maand in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank overweegt daartoe dat de vrouw ter zitting heeft gesteld dat zij drie á vier dagen per week bij haar partner verblijft en dat die partner bijna alle kosten van levensonderhoud betaalt. Nu de vrouw verder heeft gesteld dat zij niet bij haar moeder kan blijven wonen, gaat de rechtbank er vanuit dat de hier voren geschetste situatie de komende tijd nog zal voortduren. Voorts heeft de man gemotiveerd betwist dat de vrouw geld van haar moeder leent om incidenteel te voorzien c.q. bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en heeft de vrouw niet aangetoond dat zij daadwerkelijk geld leent van haar moeder, tevens heeft de vrouw niet aangetoond dat haar moeder in staat is aan haar geld te lenen, hetgeen door de man is betwist.
2.2.3.
De draagkracht van de man
De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 366,- bruto per maand beschikbaar heeft voor een partnerbijdrage. Gelet hierop en op de hier voren vermelde behoefte van de vrouw van
€ 200,- netto per maand, welke neerkomt op een bruto behoefte van afgerond € 341,- per maand, is de man in staat in die behoefte te voorzien.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen tot een bedrag van € 341,- bruto per maand onder afwijzing van het meer verzochte.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man vanaf heden bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , [woonplaats] , met al hetgeen daartoe behoort;
3.2.
bepaalt het bedrag dat de man als bijdrage voor levensonderhoud aan de vrouw moet betalen op € 341,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier op 17 maart 2017.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen geen hogere voorziening open.