In deze zaak, die op 12 januari 2017 door de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster, die sinds 1 juli 2008 in dienst was als administrateur, vorderde achterstallig loon en vakantiebijslag. De werkneemster had haar werkzaamheden niet kunnen verrichten omdat haar laptop en administratieve bescheiden door haar ex-echtgenoot waren meegenomen. De werkgever had in december 2016 een bedrag van € 4.868,52 aan de werkneemster betaald, maar de werkneemster stelde dat zij recht had op een totaal van € 34.945,34 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De werkgever voerde aan dat de betalingen onverschuldigd waren, omdat de werkneemster in de maanden mei en juni 2016 niet had gewerkt.
De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster recht had op doorbetaling van haar loon, omdat het niet verrichten van de arbeid niet voor haar rekening kwam. De vordering tot betaling van € 20.454,54 bruto aan achterstallig loon werd toegewezen, terwijl de vordering tot vakantiebijslag werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster verantwoordelijk was voor de uitbetaling van haar eigen vakantiebijslag en dat er geen spoedeisend belang was bij deze vordering. In reconventie werd de vordering van de werkgever afgewezen, omdat de betalingen aan de werkneemster als loon moesten worden aangemerkt. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.