ECLI:NL:RBLIM:2017:2624

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
04 5476125/CV 16-10256
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen risico zorgverzekering en verwerping beroep op verjaring

In deze zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die een zorgverzekering bij CZ had afgesloten. De vordering betreft een eigen risico van € 118,21 dat de gedaagde verschuldigd is aan CZ voor zorgkosten die tussen 23 januari 2010 en 20 januari 2011 zijn gemaakt. CZ heeft gesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van dit bedrag, ondanks meerdere aanmaningen en een factuur die op 16 maart 2011 is verzonden. CZ vordert daarnaast incassokosten en wettelijke rente.

De gedaagde partij heeft als verweer aangevoerd dat de vordering is verjaard en dat hij nooit post van CZ heeft ontvangen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verjaringstermijn meerdere malen is gestuit door stuitingshandelingen van CZ. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde wel degelijk contact heeft gehad met CZ en dat hij een betalingsregeling heeft voorgesteld, maar deze niet is nagekomen.

De kantonrechter heeft de vordering van CZ toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet is aangetoond dat een kosteloze aanmaning heeft plaatsgevonden. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5476125 \ CV EXPL 16-10256
Vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit N.V.,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna CZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondeling antwoord van gedaagde;
  • de conclusie van repliek met producties en
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge dupliek van gedaagde.
1.2.
Hierna is vonnis waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Op basis van de hiervoor vermelde processtukken kan het tussen partijen gerezen geschil als volgt – zakelijk weergegeven – worden omschreven.
2.2.
[gedaagde partij] heeft bij CZ een zorgverzekering afgesloten tegen betaling door [gedaagde partij] van premie. In geval [gedaagde partij] gebruik maakt van zorgverleners en CZ de kosten daarvan heeft betaald, is [gedaagde partij] aan CZ eigen risico en eigen bijdragen verschuldigd.
2.3.
CZ stelt dat [gedaagde partij] gedurende de periode van 23 januari 2010 tot en met 20 januari 2011 een behandeling heeft ondergaan in het Mondriaan Zorggroep Ziekenhuis, dat CZ de kosten van die behandeling heeft betaald en dat [gedaagde partij] deswege een eigen risico ten bedrage van € 118,21 aan CZ verschuldigd is. Verder stelt CZ dat zij op 16 maart 2011 aan [gedaagde partij] een factuur met een acceptgirokaart heeft toegestuurd met het verzoek om het bedrag van
€ 118,21 uiterlijk 27 maart 2011 te betalen, maar dat [gedaagde partij] daarmee in gebreke is gebleven. CZ stelt voorts dat zij [gedaagde partij] meerdere malen heeft aangemaand en daarna haar incassogemachtigde heeft ingeschakeld met als gevolg dat zij incassokosten heeft moeten maken ten bedrage van € 37,00. CZ is van mening dat die kosten voor rekening van [gedaagde partij] dienen te komen. Ten slotte stelt CZ dat [gedaagde partij] wegens de te late betaling wettelijke rente is verschuldigd, die tot aan de dag van dagvaarding € 17,16 bedraagt.
2.4.
Op grond van het vorenstaande vordert CZ om [gedaagde partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan haar een bedrag van € 172,37 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente over € 118,21 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening en [gedaagde partij] te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
[gedaagde partij] is allereerst van mening dat de vordering van CZ is verjaard. Voorts stelt [gedaagde partij] dat hij enige tijd gedetineerd is geweest, op verschillende plaatsen heeft gewoond en dat hij nooit post van CZ heeft ontvangen. Volgens [gedaagde partij] heeft hij op een gegeven moment voorgesteld om de rekening te betalen, maar heeft CZ niet gereageerd.
2.6.
CZ betwist dat de vordering is verjaard. Volgens CZ heeft zij de adressen van [gedaagde partij] geverifieerd in de Basisregistratie Personen. Voorts stelt CZ dat [gedaagde partij] op 19 april 2012 en 15 oktober 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met haar gemachtigde met de mededeling dat hij was gedetineerd en dat [gedaagde partij] op 26 augustus 2016 om een betalingsregeling heeft gevraagd. CZ is derhalve van mening dat de verjaringstermijn meerdere malen is gestuit. Volgens CZ werd een betalingsregeling afgesproken, maar is [gedaagde partij] die niet nagekomen.
2.7.
[gedaagde partij] heeft hierna slechts nog gesteld dat CZ kennelijk post naar de [adres gedaagde partij] in [woonplaats gedaagde partij] heeft gestuurd, maar dat hij nooit in [plaats] heeft gewoond.

3.De beoordeling

1.1.
Nu dat niet door [gedaagde partij] is betwist staat vast dat [gedaagde partij] bij CZ een zorgverzekering heeft afgesloten, dat [gedaagde partij] in 2010 een behandeling heeft ondergaan, dat CZ de kosten daarvan heeft betaald en dat [gedaagde partij] deswege aan CZ een eigen risico van € 118,21 is verschuldigd.
1.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde partij] , dat de vordering is verjaard, slaagt niet. CZ heeft immers onweersproken gesteld dat meerdere stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden. Het verweer van [gedaagde partij] dat hij nooit post van CZ heeft ontvangen moet eveneens worden verworpen nu [gedaagde partij] niet heeft betwist dat hij vanaf 19 april 2012 drie maal telefonisch contact heeft gehad met de gemachtigde van CZ. [gedaagde partij] heeft evenmin betwist dat hij tijdens het laatste telefonisch contact op 26 augustus 2016 een betalingsregeling heeft afgesproken.
1.3.
Gelet op het vorenstaande zullen de hoofdsom en de wettelijke rente aan CZ worden toegewezen.
1.4.
CZ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
1.5.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 97,73
  • griffierecht 117,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 274,73.
1.6.
Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd heeft de kantonrechter meegewogen, maar kan niet tot een ander oordeel leiden.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CZ te betalen een bedrag van € 135,37, vermeerderd met de wettelijke rente over € 118,21 vanaf 10 oktober 2016 tot aan de voldoening;
2.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van CZ gevallen en tot op heden begroot op € 274,73;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J Schreurs-van de Langemheen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: