Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 28 december 2016;
- de akte uitlaten zijdens CZ;
- de antwoordakte zijdens [gedaagde partij] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De zaak betreft de verrekening van een bedrag aan eigen risico door CZ met het verplicht eigen risico over het jaar 2016, terwijl de behandelingen van de gedaagde partij in 2015 hebben plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat de enkele stelling van CZ dat de verrekening is gedaan op basis van informatie van de behandelaar, onvoldoende is om deze verrekening te rechtvaardigen. De vordering van CZ wordt dan ook afgewezen.
De procedure begon met een zorgverzekeringsovereenkomst tussen de gedaagde partij en CZ, geregistreerd onder nummer 184232731. De gedaagde partij heeft in de periode van 6 januari 2015 tot 5 mei 2015 behandelingen ondergaan bij de Stichting Zuyderland Medisch Centrum. CZ heeft op 1 april 2016 een nota van € 147,26 gestuurd aan de gedaagde partij ter zake van het eigen risico voor deze behandelingen.
Tijdens de procedure heeft CZ gesteld dat er op 6 januari 2015 een nieuwe diagnose-behandelcombinatieperiode (DBC-periode) is gestart, en dat de nota van € 147,26 verrekend is met het eigen risico van 2016. De gedaagde partij heeft dit niet langer weersproken, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het onduidelijk is op welke grond CZ de nota voor behandelingen in 2015 verrekent met het eigen risico van 2016. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verrekening niet terecht is en dat het bedrag verrekend dient te worden met het eigen risico over het jaar 2015. De vordering van CZ is afgewezen en CZ is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.