ECLI:NL:RBLIM:2017:2607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
04 5428964/CV 16-9746
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van eigen risico door zorgverzekeraar met betrekking tot behandelingen in voorgaand jaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De zaak betreft de verrekening van een bedrag aan eigen risico door CZ met het verplicht eigen risico over het jaar 2016, terwijl de behandelingen van de gedaagde partij in 2015 hebben plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat de enkele stelling van CZ dat de verrekening is gedaan op basis van informatie van de behandelaar, onvoldoende is om deze verrekening te rechtvaardigen. De vordering van CZ wordt dan ook afgewezen.

De procedure begon met een zorgverzekeringsovereenkomst tussen de gedaagde partij en CZ, geregistreerd onder nummer 184232731. De gedaagde partij heeft in de periode van 6 januari 2015 tot 5 mei 2015 behandelingen ondergaan bij de Stichting Zuyderland Medisch Centrum. CZ heeft op 1 april 2016 een nota van € 147,26 gestuurd aan de gedaagde partij ter zake van het eigen risico voor deze behandelingen.

Tijdens de procedure heeft CZ gesteld dat er op 6 januari 2015 een nieuwe diagnose-behandelcombinatieperiode (DBC-periode) is gestart, en dat de nota van € 147,26 verrekend is met het eigen risico van 2016. De gedaagde partij heeft dit niet langer weersproken, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het onduidelijk is op welke grond CZ de nota voor behandelingen in 2015 verrekent met het eigen risico van 2016. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verrekening niet terecht is en dat het bedrag verrekend dient te worden met het eigen risico over het jaar 2015. De vordering van CZ is afgewezen en CZ is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5428964 \ CV EXPL 16-9746
Vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij OWM CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
verder te noemen CZ,
gemachtigde GGN Mastering Credit N.V.,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij]
procederende in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 december 2016;
  • de akte uitlaten zijdens CZ;
  • de antwoordakte zijdens [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is met CZ een zorgverzekeringsovereenkomst aangegaan, die is geregistreerd onder nummer 184232731.
2.2.
[gedaagde partij] bezocht in de periode 6 januari 2015 – 5 mei 2015 de Stichting Zuyderland Medisch Centrum, afdeling Keel,- neus- en oorheelkunde. Per datum 1 april 2016 stuurt CZ aan [gedaagde partij] een nota ad € 147,26 ter zake het eigen risico voor de behandeling(en).

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij tussenvonnis van 28 december 2016 is CZ in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op het door [gedaagde partij] naar aanleiding van de repliek gevoerde verweer dat het in rekening gebrachte eigen risico ziet op een in 2014 gestarte behandeling. Van deze gelegenheid heeft CZ gebruikt gemaakt, waarna [gedaagde partij] een antwoordakte heeft genomen.
3.2.
Bij deze akte stelt CZ zich op het standpunt dat op 6 januari 2015 een nieuwe diagnose-behandelcombinatieperiode (DBC-periode) is gestart, nu de op 6 januari 2015 gestarte behandeling een andere is dan de behandeling die in 2014 is gestart. Op basis van de informatie die CZ van Stichting Zuyderland Medisch Centrum (verder: Zuyderland) heeft ontvangen is het bedrag van € 147,26 verwerkt met het eigen risico van 2016.
3.3.
[gedaagde partij] heeft na de toelichting van CZ bij akte van 25 januari 2017 niet langer weersproken dat op 6 januari 2015 een nieuwe behandeling en daarmee een nieuwe DBC-periode is gestart. Dit staat thans daarom vast.
3.4.
Onduidelijk is echter op welke grond CZ de nota voor een behandeling in de periode 6 januari 2015 tot en met 5 mei 2015 verrekent met het eigen risico over het jaar 2016. CZ voert aan dat zij dit heeft gedaan op basis van de informatie die zij heeft ontvangen van Zuyderland, doch zonder verdere toelichting van de zijde van CZ kan de kantonrechter op grond van de thans voorhanden stukken niet vaststellen dat deze verrekening terecht is. Ondubbelzinnig blijkt immers van een behandelperiode in 2015. CZ erkent dit ook. Naar het oordeel van de kantonrechter zou het bedrag van € 147,26 dan ook verrekend dienen te worden met het verplicht eigen risico over het jaar 2015.
3.5.
Op grond van de in het geding zijnde stukken kan niet worden vastgesteld of het eigen risico over het jaar 2015 helemaal gebruikt/reeds betaald is. Daarom dient onderhavige vordering thans te worden afgewezen.
3.6.
Voor zover [gedaagde partij] zich op het standpunt stelt dat hij geen eigen risico aan CZ verschuldigd is, nu een bestuursrechtelijke premie wordt geïncasseerd, overweegt de kantonrechter het volgende.
De door het Zorginstituut Nederland (ZIN) geïncasseerde premie (met de bestuursrechtelijke boete) heeft enkel betrekking op de lopende premie en niet op een premiebetalingsachterstand en/of het (eventueel) eigen risico. Het verplicht eigen risico dient [gedaagde partij] aan de eigen zorgverzekeraar te betalen, voor zover hier een grond voor bestaat op basis van genoten zorg.
3.7.
Hetgeen verder nog door [gedaagde partij] is aangevoerd maakt geen deel uit van het onderhavige geschil, noch heeft [gedaagde partij] een vordering in reconventie ingesteld. Dit behoeft daarom geen nadere bespreking.
3.8.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig CZ toe te laten tot nadere bewijslevering.
3.9.
CZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagd partij worden begroot op € 30,00.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt CZ in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 30,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: sm