In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap [X] LANDBOUWMECHANISATIEBEDRIJF B.V. en [Y], die onder meer h.o.d.n. LIMOUSINFOKBEDRIJF [Z] LIMOUSIN is. De procedure is gestart naar aanleiding van een overeenkomst die op 25 september 2015 is gesloten voor de levering en installatie van een stalsysteem door [X] aan [Y]. De overeengekomen prijs voor het stalsysteem bedroeg € 6.866,76, en de Metaalunievoorwaarden waren van toepassing. [X] heeft het stalsysteem op 7 oktober 2015 geleverd en geïnstalleerd, maar [Y] heeft de facturen van 16 oktober en 20 november 2015 niet betaald, ondanks aanmaningen.
[Z] heeft pas op 1 juni 2016 geprotesteerd en gesteld dat het stalsysteem niet voldeed aan zijn eisen. [X] betwist dat [Y] tijdig heeft geklaagd en stelt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de klachten van [Y]. [Y] voert aan dat het hekwerk niet stevig genoeg was verankerd en dat hij dit direct aan [X] heeft gemeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [Y] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd, omdat hij geen concrete data of bewijs heeft geleverd van zijn klachten.
De kantonrechter heeft het beroep op dwaling van [Y] verworpen, omdat dit verweer te laat is opgeworpen en in strijd is met de goede procesorde. De rechter heeft geoordeeld dat [X] recht heeft op betaling van de hoofdsom van € 6.866,76, de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 686,58. [Y] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.051,77. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte, kantonrechter, op 22 maart 2017.