ECLI:NL:RBLIM:2017:2568
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om transitievergoeding na beëindiging dienstverband op initiatief van werkneemster
In deze zaak heeft de verzoekende partij, een agrarisch medewerkster, een verzoek ingediend om de besloten vennootschap AB Werkt IV te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 3.226,67 bruto. Dit verzoek was voorwaardelijk, afhankelijk van de vaststelling dat haar laatste arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd en niet op initiatief van de werkgever was voortgezet. De verzoekende partij was in dienst bij AB Werkt IV sinds 21 maart 2011 en had haar werkzaamheden beëindigd op 16 oktober 2016. De werkgever heeft betwist dat het dienstverband niet op haar initiatief was beëindigd en heeft aangevoerd dat de verzoekende partij zelf ervoor heeft gekozen om haar werkzaamheden te beëindigen.
Tijdens de zitting op 23 februari 2017 heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aansluitend aan de gewasverzorgingswerkzaamheden oogstwerkzaamheden heeft aangeboden, maar dat de verzoekende partij hier geen gebruik van heeft gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de verzoekende partij geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat het dienstverband niet op initiatief van de werkgever niet is voortgezet. De verzoekende partij heeft ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat zij door gezondheidsklachten niet in staat was om de werkzaamheden voort te zetten.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en de verzoekende partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van AB Werkt IV, vastgesteld op € 400,00. Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Rijksen, kantonrechter, en op 22 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.