Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[verhuurder sub 1] ,wonend [adres verhuurders] ,[woonplaats verhuurders] ,
[verhuurder sub 2],
wonend [adres verhuurders] ,
[woonplaats verhuurders] ,
1.De procedure in conventie en reconventie
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
- de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de op 20 februari gehouden comparitie van partijen.
2.De feiten in conventie en reconventie
(...)
(...)
(...)
(...)
3.Het geschil in conventie en reconventie
4.De beoordeling in conventie en reconventie
€ 17.020,64.
24 september 2015, op het standpunt dat de huurovereenkomst reeds op 15 oktober 2015 met wederzijds goedvinden is geëindigd, zodat hij vanaf die datum geen huur meer verschuldigd is. Hij heeft tot 1 november 2015 huurpenningen betaald.
De algemene bepalingen huurovereenkomst bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230A BW (...)”.In de huurovereenkomst wordt dus niet verwezen naar de algemene voorwaarden die thans aan de vordering ten grondslag liggen. [verhuurder] heeft ook niet gesteld op welke grond de algemene voorwaarden 7:290 BW van toepassing zouden zijn tussen partijen, noch dat deze aan [huurder] ter hand zijn gesteld. Bovendien heeft [huurder] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden 7:290 BW uitdrukkelijk betwist. [verhuurder] heeft ten aanzien van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden naar het oordeel van de kantonrechter dus niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat de vordering tot betaling van de contractuele boetes reeds om die reden dient te worden afgewezen. Het enkele gegeven dat partijen na het aangaan van de huurovereenkomst hebben geconstateerd dat het gehuurde een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW betreft en niet een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW zoals het opschrift van de huurovereenkomst luidt, maakt immers niet zonder meer dat vast staat dat zij daarmee ook de toepasselijkheid van andere algemene bepalingen zijn overeengekomen.
kosten om het object in een normale staat van onderhoud te brengen”, hetgeen daardoor iets anders omvat dan (eventuele) mutatieschade. Ook is uit dat rapport niet af te leiden hoe de staat van het gehuurde was bij aanvang van de huurovereenkomst. De vorderingen van [verhuurder] moeten dan ook worden afgewezen bij gebreke van enige onderbouwing.
€ 1.229,11 gevorderd. Deze kosten zijn berekend over de huurachterstand van 13 maanden, het bedrag aan mutatieschade en de kosten van het taxatierapport.
€ 514,25.