Het aanbod tot het omzetten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd is in beginsel aan de werkgever en niet aan de werknemer. De stelling van eiser, dat zijn bereidverklaring om de werkzaamheden bij gedaagde voort te zetten, als een aanbod moet worden gezien, wordt om die reden gepasseerd.
Gedaagde heeft ter zitting gesteld dat zij met eiser had afgesproken dat eiser binnen drie à vier dagen aan gedaagde zou laten weten of hij het aanbod van gedaagde al dan niet wilde aanvaarden en dat eiser vervolgens niets heeft laten weten. Eiser, die ter zitting niet aanwezig was, heeft deze stelling niet weersproken, zodat voorshands moet worden uitgegaan van deze stelling van gedaagde, nu ook uit de stukken niet van het tegendeel is gebleken.
Gedaagde heeft voorts ter zitting gemotiveerd gesteld dat de zondag nadat de e-mail van 22 augustus 2016, met daarin het aanbod, was verstuurd, zich een incident met eiser had voorgedaan wat haar heeft doen besluiten het aanbod bij brief van 29 augustus 2016 weer te herroepen. Volgens gedaagde zijn partijen vervolgens weer met elkaar in gesprek getreden, waarbij gedaagde aan eiser heeft aangegeven hem “een laatste kans” te willen geven. Partijen hebben om die reden op 31 augustus 2016 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten om te kijken hoe het verder zou gaan. Eiser heeft dit alles niet weersproken. Gedaagde heeft ter zitting een sms-bericht van eiser getoond, waarin eiser gedaagde daarvoor heeft bedankt. Het bericht luidt letterlijk: “
Nog bedankt dat ik nog een jaarcontract krijg.”
Op basis van al deze feitelijkheden is de kantonrechter voorshands van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Het moet er dan ook voorshands voor worden gehouden dat eiser laatstelijk bij gedaagde in dienst was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze verlengde arbeidsovereenkomst eindigt op 21 maart 2017. Gedaagde heeft daarop aangegeven zich met dit standpunt te kunnen verenigen. Het gevorderde loon/ziekengeld zal daarom toegewezen tot en met die datum, met dien verstande dat het daarbij gaat om toewijzing van brutobedragen, nu uit de stukken blijkt dat het maandloon, inclusief vakantiegeld ad € 1.750,00 een brutobedrag is.