3.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van een zevental processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid en informatie via de open bron Facebook is een verdenking jegens de verdachte ontstaan met betrekking tot de productie van XTC. Op grond van die verdenking is op 1 maart 2015 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking gestart in de woning van de verdachte en het daarbij horende perceel. De doorzoeking is voortgezet op 2 maart 2015 en 3 maart 2015.
Doorzocht zijn de woning met diverse uitbouwen aan de [adres 3] te Brunssum, de bijbehorende loodsen en het bijbehorend bosperceel.
De verdachte staat op dit adres ingeschreven.Een deel van de grond heeft hij in het kader van een onteigeningsprocedure aan de provincie verkocht. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte wel nog steeds het gebruiksrecht op het gehele perceel had, omdat hij niet wilde dat de gemeente een anti-kraak instantie zou inschakelen om kraken te voorkomen. Dan zouden namelijk vreemde mensen over het terrein van de verdachte lopen en dat wilde hij niet. De verdachte mag volgens de afgesproken gebruiksregeling met de provincie niet onderverhuren.
Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de woning en het omliggende perceel tot de beschikkingsmacht van de verdachte behoorde.
Op en in het totale terrein, inclusief de woning en de loodsen, zijn diverse (verboden) goederen en stoffen aangetroffen. De rechtbank zal aan de hand van de tenlastelegging het aantreffen van de goederen en de aard van de goederen bespreken. In het verdere vervolg zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van enige strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bij die goederen en stoffen.
I.
De aangetroffen goederen
Feit 1
Onder feit 1 is ten laste gelegd het opzettelijk aanwezig hebben van:
40,44 kilogram MDA;
30 pillen met MDMA en amfetamine;
6 kannen met MDMA-olie;
13,04 kilogram MDA-hydrochloride.
Ad a: 40,44 kilogram MDA
Op maandag 2 maart 2015 is het terrein behorende bij de zogenoemde [loods] op het perceel [adres 3] te Brunssum doorzocht. Dit terrein betreft een bosperceel met bamboebomen. Onder de grond (van het bamboebos) werden aangetroffen en in beslaggenomen:
- een witte ton met negen plastic zakken met daarin per zak 2,54 kilogram MDA en één zak met 1,58 kilogram MDA;
- een oranje/bruine ton met drie plastic zakken met daarin per zak 5,04 kilogram MDA en één zak met 0,9 kilogram MDA.
Het NFI heeft monsters uit deze partijen onderzocht: 10 monsters met betrekking tot de partij in de witte ton en vier monsters uit de partij in de oranje/bruine ton. Deze monsters testten allemaal positief op MDA. Uit de aanvullende informatie in de desbetreffende rapporten van het NFI blijkt dat MDA onder het synoniem tenamfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet.De rechtbank stelt vast dat tenamfetamine inderdaad is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat alle tien zakken in de witte ton MDA bevatten, aangezien niet duidelijk staat gerelateerd dat de tien onderzochte monsters zijn genomen uit de tien verschillende zakken. Dit laat de mogelijkheid open dat er tien monsters uit één zak zijn genomen. De rechtbank verwerpt deze stelling, nu de raadsman deze onvoldoende heeft onderbouwd; het komt de rechtbank daarbij als aannemelijker, want meer in de lijn met hetgeen bij een regulier opsporingsonderzoek mag worden verwacht, voor dat de politie inderdaad uit elk van de tien zakken een monster heeft genomen dan dat zij uit een zak tien monsters heeft genomen.
Ad b: 30 pillen MDMA en amfetamine
Vanaf zondag 1 maart 2015 tot en met dinsdag 3 maart 2015 is de woning aan de [adres 3] te Brunssum doorzocht. In de slaapkamer van de verdachte en zijn partner is in een dressoir een paars doosje met ongeveer 30 pillen aangetroffen en in beslag genomen.Uit het rapport van het NFI blijkt dat de pillen amfetamine bevatten en een lage concentratie MDMA.
De rechtbank stelt vast dat MDMA en amfetamine zijn vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ad c: 6 kannen geheel of gedeeltelijk gevuld met MDMA-olie
De zes kannen zijn onder de grond aangetroffen tijdens de doorzoeking van het bosperceel met bamboebomen, behorende bij de [loods] op het perceel naast [adres 3] te Brunssum. In de kannen werd door het NFI de aanwezigheid van andere vloeistoffen aangetoond dan de tenlastegelegde MDMA-olie. Aangezien de rechtbank strikt gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging, moet de verdachte reeds om die reden worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van MDMA-olie.
Ad d: 13,04 kilogram MDA-hydrochloride:
In de loods tegenover de woning van de verdachte werden tijdens de doorzoeking op 1 maart 2015, voor zover in het kader van de tenlastelegging relevant, aangetroffen:
- een PVC-buis, gevuld met beige poeder en brokken met een nettogewicht van 4,39 kilogram;
- een PVC-buis, gevuld met beige poeder en brokken met een nettogewicht van 4,65 kilogram;
- een speciekuip, gevuld met netto vier kilogram beige brokken en poeder.
De LFO van de Landelijke Eenheid heeft monsters van voornoemde stoffen genomen en deze monsters, voorzien van een SIN-nummer, voor onderzoek aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de monsters MDA-hydrochloride bevatten.
Het NFI stelt in hetzelfde rapport dat MDA-hydrochloride past bij het bewerken van MDA, namelijk de omzetting van MDA-base in het hydrochloridezout van MDA.Blijkens toelichting van het LFO wordt MDA bij de synthese verkregen in de vorm van een base. Deze base kan niet goed verwerkt worden en wordt daarom omgezet in een zout dat de vorm heeft van een poeder.
De rechtbank stelt op basis van deze bevindingen vast dat MDA-hydrochloride een preparaat is dat MDA bevat. Blijkens de toelichting in het NFI-rapport staat MDA onder het synoniem tenamfetamine vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I van verboden middelen.Als gevolg hiervan is het een middel waarvan het voorhanden hebben verboden is.
Feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd het voorhanden hebben van:
een grote hoeveelheid stempels ten behoeve van een tabletteermachine;
drie kunststof potten gevuld met vermoedelijk Platinaoxide (PTO), in totaal 1220 gram bruto;
een katalysator;
een gemodificeerde industriële centrifuge, vervuild met resten MDA-poeder en donkerkleurige olie (met geur MDMA);
20 schone nieuwe einddoppen ten behoeve van een PVC-buis;
een hoeveelheid pannen;
een 200-litervat (etiket ethanol, restant vloeistof);
een hoeveelheid jerrycans met aceton en een mengsel van aceton-propanol en tevens vervuilde aceton (kristallisatie-afval);
twee metalen bakken (196 x 96) vervuild met resten MDMA-poeder, gebruikt voor het drogen van de natte kristallen MDMA;
een stuk zeil, opgerold, vervuild met olie-achtige vlekken (indicatief MDMA),
met als doel de productie en de handel in harddrugs.
De rechtbank merkt op dat zij de tenlastelegging verbeterd leest ten aanzien van de gemodificeerde industriële centrifuge (in plaats van de gemoderniseerde industriële centrifuge) en de metalen bakken (in plaats van metalen ballen).
Ad a:
Een blauwe ton met daarin 174 stempels en 83 cilinders voor een tabletteermachine is op
2 maart 2015 onder de grond aangetroffen tijdens de doorzoeking van het bosperceel met bamboebomen, behorende bij de [loods] op het perceel naast de woning aan de [adres 3] te Brunssum. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen.
Ad b:
In de bijkeuken van de woning van de verdachte zijn tijdens de doorzoeking op 1 maart 2015 drie potten met vermoedelijk 1220 gram platinumoxide aangetroffen en in beslag genomen.
Door onderzoek aan de ingestuurde monsters concludeert het NFI dat het inderdaad om platinumoxide gaat. Deze stof wordt als katalysator gebruikt bij de vervaardiging van MDA-MDMA(EA).
Ad d, f, g, h, i en j:
In de loods tegenover de woning van de verdachte werden door de LFO tijdens de doorzoeking op 2 maart 2015 –voor zover in het kader van de tenlastelegging relevant– aangetroffen en in beslag genomen de hierna opgesomde goederen. Deze goederen bevonden zich deels in een verborgen ruimte. Achter het goed staat vermeld of en zo ja wat voor stoffen op het goed zijn aangetroffen, blijkens de testresultaten bij het NFI.
d. een gemodificeerde industriële centrifuge, vervuild met resten MDA-poeder en donkerkleurige olie (met geur MDMA);
f. vijf pannen;
g. een 200-litervat (etiket ethanol, restant vloeistof);
h. een hoeveelheid jerrycans met aceton en een mengsel van aceton-propanolen tevens vervuilde aceton (kristallisatie-afval);
i. twee metalen bakken (196 x 96) vervuild met resten MDMA-poeder, gebruikt voor het drogen van de natte kristallen MDMA;
j. een stuk zeil, opgerold en vervuild met olie-achtige vlekken (indicatief MDMA).
De rechtbank is van oordeel dat partieel vrijspraak moet volgen voor de onder h ten laste gelegde vervuilde aceton (kristallisatie-afval), omdat dit een afvalproduct is en dus niet als voorbereidingshandeling aangemerkt kan worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er eindproducten zijn aangetroffen, die ten laste zijn gelegd onder feit 1. Daarom is er geen sprake meer van een voorbereidende handeling, zoals tenlastegelegd, maar van een voltooide handeling.
De rechtbank verwerpt deze stelling. De middelen waar de bewezenverklaring op ziet zijn middelen en stoffen die meerdere keren gebruikt kunnen worden bij het productieproces; het zijn geen grondstoffen die verbruikt worden bij één productieproces. De aanwezigheid van die als zodanig, kan daarom als voorbereidingshandeling gezien worden. Dat ze al eens gebruikt zijn voor de productie van synthetische drugs, doet aan dit oordeel dus niets af. Juist niet. Het feit dat ze al eens gebruikt zijn gekoppeld aan het feit dat de goederen in een verborgen ruimte in de loods bewaard werden, sterkt de rechtbank in haar overweging dat de goederen aanwezig waren met het oog op een nieuw productieproces.
Ad c en e:
De rechtbank komt tot een vrijspraak van het aanwezig hebben van de katalysator, omdat de onder b genoemde PTO de katalysator is en dit aldus een dubbeltelling betreft. Zij spreekt ook vrij van het voorhanden hebben van twintig schone einddoppen voor een PVC-buis, omdat het voorhanden hebben van deze specifieke soort goederen bezwaarlijk kan worden gezien als een voorbereidingshandeling van de productie van harddrugs.
Feit 3
Tijdens de doorzoeking van de woning, de loodsen en het bijbehorende perceel van [adres 3] te Brunssum, is onder de grond in het bosperceel met bamboebomen een wit plastic vat aangetroffen met daarin stapels bankbiljetten van 50, 100 en 200 euro, gewikkeld in plastic folie. In totaal gaat het om een bedrag van € 216.000,00.
In het proces-verbaal van bevindingen wordt opgemerkt dat er nabij de voordeur van de woning een soortgelijke ton werd aangetroffen.
Feit 4
Tijdens de doorzoeking van het terrein [adres 3] te Brunssum werd op 2 maart 2015, achter een tussen het bamboebos en de [loods] gelegen schuurtje met daarin fitnessapparatuur, in de grond een PVC-buis gevonden. In die buis zat een blauwe plastic zak met daarin een Riotgun en 85 patronen.Het wapen en de munitie werden in beslag genomen en onderzocht door een forensisch expert. Die concludeerde dat het een vuurwapen van categorie II sub 3 van de Wet wapens en munitie betreft, dat oorspronkelijk een geweer was. De totale lengte van het vuurwapen is ingekort, zodat dragen niet of minder zichtbaar is en dus heimelijk kan gebeuren. Ten aanzien van de munitie luidt de conclusie dat het om 61 hagelpatronen gaat, kaliber 12 gauche en 24 kogelpatronen, kaliber 12 gauche. Dit betreft de munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
II.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de tenlastegelegde goederen in de woning, in de loods of op/in het nabij liggende (bos)perceel zijn aangetroffen en dat het voorhanden hebben van deze goederen naar hun aard bij wet verboden is.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich als medepleger dan wel zelfstandig als pleger schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze goederen, dan wel witwassen van een hoeveelheid geld.
Om tot een bewezenverklaring hiervan te komen is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de goederen in zijn woning en in/rondom zijn loodsen. Het is vaste rechtspraak dat de eigenaar/bewoner van een woning bekend mag worden verondersteld (en dus geacht wordt opzet te hebben op) al hetgeen zich in zijn woning bevindt. Aldus kan gesteld worden dat de verdachte en zijn partner gezamenlijk opzet hadden op het voorhanden hebben van de goederen die in de woning aanwezig waren, behoudens feiten en omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt. De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 maart 2017 een verklaring afgelegd, waarin dergelijke feiten en omstandigheden gevonden zouden kunnen worden.
III.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 maart 2017 voor het eerst verklaard over de tenlastegelegde feiten. Hij heeft naar voren gebracht dat hij op de hoogte was van goederen die zich in de loods bevonden, maar dat hij van de overige aangetroffen goederen niets wist. Hij doelt dan op de loods met daarin de hooibalen en de verborgen ruimte (
de rechtbank begrijpt: de loods gelegen tegenover de woning). Hij heeft per toeval de goederen in die loods gevonden, omdat hij op een avond een weeïge lucht rook en op onderzoek is uit gegaan in de loods. Dit was op de vrijdagavond voor de inval door de politie. Met behulp van de moedersleutel heeft hij toegang tot de loods gekregen. Daar trof hij twee platen aan met daarop een sterk ruikend poeder. In een andere ruimte zag hij nog meer attributen, fusten, lege kannen en ook een diepvries. Hij is meteen in de auto gestapt en naar de gebruiker van de loods gereden om verhaal te halen, maar die bleek niet thuis te zijn. Een half uur later is hij opnieuw en opnieuw tevergeefs naar de gebruiker van de loods gereden. De verdachte gaf die avond een feest in de kelder van zijn woning en verwachtte gasten. Hij is daarom terug gegaan naar de loods en heeft het poeder in een speciekuip gegooid. Voor deze handeling heeft hij handschoenen aangetrokken, omdat het spul stonk en hij niet wist wat het was. Gedreven door angst heeft hij de stof toch aangeraakt. De speciekuip heeft hij afgedekt om de geur beter te dempen. Op weg naar buiten heeft hij naast de deur van de loods nog een zak aangetroffen. In die zak zaten drie potjes. Hij heeft de potten mee de woning in genomen om te kijken wat het was omdat er in de loods geen licht is. In zijn werkplaats, grenzend aan de keuken, heeft hij de potten opengemaakt. Hij zag een zwarte substantie en heeft de potten laten staan op de wasbox. Verder heeft hij er niet bij nagedacht en hij heeft zich klaar gemaakt voor het feest. Dit duurde tot 03:00 uur in de morgen. Die ochtend is hij vroeg opgestaan om in de loods te gaan kijken. Het poeder was er nog. Hij is opnieuw naar het huis van de gebruiker gereden rond half of elf uur, maar die was weer niet thuis. Pas rond 15:00 uur heeft hij de gebruiker getroffen. Het is toen tot een heftige woordenwisseling tussen hen gekomen. De man garandeerde dat hij het zou regelen en rond 18:00 uur zag de verdachte hem inderdaad in een busje het terrein oprijden. De verdachte is daarna uit eten gegaan met zijn vrouw, die hij niets over zijn ontdekking heeft verteld. Verdachte vertrouwde erop dat de gebruiker van de loods het zou regelen. Hij heeft flink gedronken die avond en is thuis meteen gaan slapen. Een paar uur later was het raak: toen begon de politie-inval.
De verdachte wil desgevraagd geen naam van de huurder noemen, omdat hij dan nog meer in de problemen komt. Hij moet namelijk opdraaien voor het verlies ten gevolge van alle goederen die in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking. Er wordt niet gedreigd en hij wordt ook niet geïntimideerd door de betrokkenen, maar het verlies wordt hem wel verweten. Hij heeft de loods altijd verhuurd aan allerlei mensen. De verdachte wist wel wie de huurder op dat moment was, maar wist niet wat deze precies deed, behalve dat het iets met paarden was. De huurprijs was heel laag en hij had geen huurcontract, omdat hij de loods eigenlijk niet meer mocht verhuren. Sporadisch deed hij het wel voor een extra zakcentje. Hij ontving € 1.500,00 per maand voor beide loodsen. Hij heeft dit aan de belastingdienst opgegeven in box 3.
De verdachte heeft het bamboebos in 1997 aangeplant. Hij is toen, naar eigen zeggen, niets vreemds tegengekomen bij de aanleg ervan. Hij weet niets van de aangetroffen tonnen en heeft geen idee hoe ze op zijn perceel zijn gekomen. In 2009 heeft de verdachte het terrein en de loodsen aan de provincie verkocht en sindsdien heeft hij de loodsen en het terrein/bamboebos niet meer zelf gebruikt. Hij verhuurde de loodsen wel. De verdachte wijst er voorts op dat hij vanaf 2012 ieder jaar zes maanden in Spanje verblijft. De sleutel van de toegangspoort hing aan de poort, dus de huurders konden zichzelf toegang verschaffen zonder dat hij thuis hoefde te zijn. De verdachte had zelf niets te verbergen.
De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij had besloten om ter terechtzitting zijn verhaal te doen, omdat het de waarheid is. Hij heeft zich eerder op zijn zwijgrecht beroepen, omdat zijn advocaat dit adviseerde. Gezien het feit dat de verdachte nog nooit met justitie in aanmerking was gekomen, heeft hij zonder meer op het advies van zijn raadsman vertrouwd.
De verdachte bekent wel het aanwezig hebben van de 30 pillen. Hij heeft deze gekocht als peppillen.
IV.
De strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte
De vraag is nu, in hoeverre de rechtbank geloof hecht aan de verklaring van verdachte. In dit verband neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte zijn verklaring pas tijdens de inhoudelijke behandeling op 7 maart 2017 heeft afgelegd. Weliswaar heeft verdachte het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee zelf te bepalen of en zo ja, wat hij op welk moment zegt, maar de situatie kan zich voordoen dat verdachte een strategie kiest, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien waarom verdachte zo lang heeft gewacht met het doen van zijn verhaal. Een verhaal dat in de ogen van de rechtbank, ware dit waar geweest, toch altijd hetzelfde zou zijn geweest.
De verdachte heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de loodsen daadwerkelijk aan een derde of derden verhuurde. Hij wil geen namen van de beweerdelijke huurders noemen, omdat hij stelt bang te zijn voor die personen. Die angst kan hij verder niet concretiseren. Ook is er geen sprake van een huurcontract, al is dit wellicht te wijten aan het feit dat de verdachte de loodsen helemaal niet meer mocht verhuren na de eigendomsoverdracht van de loodsen en het omliggende terrein aan de provincie. De verdachte stelt wel zijn huurinkomsten bij de belastingdienst te hebben opgegeven: hij had aldus door middel van zijn belastingaangiften kunnen aantonen dat hij de loodsen inderdaad had verhuurd.
De rechtbank acht de door de verdachte gestelde toedracht omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen (verboden) goederen dan ook onwaarschijnlijk, nu die toedracht niet meer inhoudt dan een niet nadere gespecificeerde bewering.
Daar komt nog bij dat ook het objectieve bewijs de verklaring van de verdachte tegenspreekt.
De rechtbank stelt in dat verband de volgende feiten en omstandigheden vast:
- de verdachte heeft net het meest kostbare ingrediënt voor de productie van synthetische drugs mee zijn woning in genomen. De woning, waar andere mensen niet mogen komen volgens verdachte. Platinumoxide kostte in de jaren 2010-2012 circa € 50.000,- per kilogram in het drugsmilieuen wordt op dit moment op internet aangeboden voor € 243,84 per gram. De aangetroffen 1220 gram van deze stof zou nu op de reguliere markt dus een veelvoud kosten van de prijs toen. Al met al een kostbaar goedje dat niemand, gelet op de waarde ervan, bij de toegangsdeur van de loods laat ‘slingeren’;
- het DNA van de verdachte is aangetroffen op twee paar handschoenen, waar ook sporen van verboden stoffen op zaten,en niet slechts op het ene paar waar de verdachte een alternatieve verklaring over aflegt;
- alle benodigdheden voor de productie van harddrugs zijn op het perceel aanwezig en het merendeel is verstopt in een loze ruimte in de loods of onder de grond. Deze goederen vertegenwoordigen eveneens een waarde en het is niet aannemelijk dat de eigenaar deze buiten zijn beschikkingsmacht (en met gevaar voor ontdekking door anderen) ergens onder brengt;
- er zijn afvalstoffen en halffabricaten aangetroffen en er zijn aanwijzingen dat in de loods zelf is geproduceerd;
- er is € 216.000,- aan contanten aangetroffen onder de grond in het bamboebos. Ook hiervan is het volstrekt onaannemelijk dat een derde een dergelijk bedrag buiten zijn eigen beschikkingsmacht brengt op andermans terrein, zonder die beschikkingsmacht voor zichzelf zeker te stellen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het terrein waarin dit bedrag werd aangetroffen aan de Provincie Limburg in eigendom was overgedragen voor de aanleg van een autoweg, de zogenoemde buitenring. Die buitenring was al in ontwikkeling, dus het risico op ontdekking van het geld, of wellicht voor de eigenaar ervan: het risico op het wegraken van dit geld, was aanwezig. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat er veel geld om gaat in de drugswereld en de rechtbank stelt vast – gelet op het aantreffen van de diverse verboden stoffen en goederen – dat de verdachte hiermee te maken heeft.
Daar komt nog bij dat er ook een vuurwapen met bijbehorende munitie is aangetroffen onder de grond.
Het voorgaande in samenhang bezien met het feit dat het objectieve bewijs de verklaring van de verdachte tegenspreekt, maakt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Aldus staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate van de aanwezigheid van de (verboden) goederen en stoffen bewust is geweest en hij die goederen en stoffen daarom opzettelijk voorhanden heeft gehad. In het voorgaande heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat de aangetroffen goederen en stoffen zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, namelijk in zijn woning of op/in zijn loodsen en bijbehorend (bos)perceel.
Dat op het geld en het vuurwapen geen bruikbare biologische sporen zijn aangetroffen, zoals door de raadsman aangevoerd, doet aan dit oordeel niets af.
Daarmee komt rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer derden, welke samenwerking de tenlastegelegde feiten ten doel had. Van het strafverzwarende bestanddeel medeplegen zal zij de verdachte daarom onder alle feiten vrijspreken.