ECLI:NL:RBLIM:2017:248

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
5203860 \ CV EXPL 16-6304
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens gebrek aan procesvolmacht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Türkkol, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. O.J.W. Reijders. De kern van het geschil betreft de procesvolmacht van de gemachtigde van eiser, die door gedaagde gemotiveerd is betwist. Gedaagde stelt dat eiser geen opdracht heeft gegeven aan zijn gemachtigde om de procedure te starten, en dat de vordering om die reden moet worden afgewezen. De gemachtigde van eiser heeft hierop niet adequaat gereageerd, wat heeft geleid tot de conclusie dat niet vaststaat dat eiser daadwerkelijk opdracht heeft gegeven voor de procedure.

De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde had een zomerhuis in Turkije dat door de zonen van eiser werd verkocht. Een deel van de verkoopprijs werd verduisterd door de zonen van eiser, wat leidde tot juridische complicaties. Gedaagde heeft eiser aangesproken op basis van een borgstelling die eiser zou hebben afgegeven, maar eiser ontkent deze handtekening te hebben gezet. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemachtigde van eiser niet heeft aangetoond dat hij de juiste volmacht had om de procedure te voeren. Hierdoor is de vordering van eiser afgewezen en is de gemachtigde veroordeeld in de proceskosten.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, mr. Türkkol veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.E. Elzinga.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5203860 \ CV EXPL 16-6304
Vonnis van de kantonrechter van 11 januari 2017
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. N. Türkkol
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. O.J.W. Reijders.

1.De procedure

1.1.
De procedure
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident waarbij deze zaak onder zaaknummer C/03/217315 HA ZA 16-117 is verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Maastricht
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte van gedaagde
  • de akte van eiser.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde bezat in Turkije een zomerhuis in Çeşme. Hij heeft de zonen van eiser, [naam zoon eiser 1] en [naam zoon eiser 2] , die beiden makelaar zijn, opdracht gegeven zijn zomerhuis te verkopen. In 2006 is een deel van de verkoopprijs (55.700 TL) door [naam zoon eiser 1] en [naam zoon eiser 2] verduisterd en gebruikt voor financiering van een scooterwinkel van de echtgenote van [naam zoon eiser 1] .
2.2.
[naam zoon eiser 2] heeft zich op 23 juli 2006 verplicht tot het alsnog betalen van het niet aan gedaagde uitgekeerde deel van de verkoopprijs vermeerderd met wettelijke rente, op uiterlijk 30 augustus 2006, (productie 1 bij antwoord, vertaling productie 6 bij dupliek). [naam zoon eiser 2] is die verplichting niet nagekomen en is daarom door gedaagde in rechte betrokken voor de Rechtbank voor Executierecht in Çeşme en op 27 juni 2008 bij arrest van het Hof van Cassatie, Afdeling Civielrecht kamer 12, arrestnummer 2008/13651, tot betaling veroordeeld (productie 2 bij antwoord).
2.3.
[naam zoon eiser 1] heeft een promesse voor een bedrag van 248.401,00 TL respectievelijk € 100.000,00 met borgstelling van zijn vader [eiser] (eiser) in een gesloten enveloppe afgegeven aan de vader van gedaagde (productie 3 bij antwoord).
Gedaagde heeft eiser in februari 2010 wegens die borgstelling aangesproken omdat zowel [naam zoon eiser 1] als [naam zoon eiser 2] geen verhaal bood voor zijn vordering wegens het verduisterde deel van de koopsom bij het Incassobureau van Çeşme onder dossiernummer 2010/397. Eiser is in reactie daarop bij de Rechtbank voor Executierecht in Çeşme een bezwaarprocedure begonnen, waarbij eiser heeft gesteld dat de handtekening op de borgstelling niet van hem is.
2.4.
De Rechtbank voor Executierecht in Çeşme heeft op 15 januari 2011 bij vonnis nummer 2011/144 onder meer geoordeeld dat de procedure bij het Incassobureau tegen eiser met dossiernummer 2010/397 wordt stopgezet en dat gedaagde aan eiser een bedrag van 41.328,00 TL moet betalen op grond van
“kwade trouw schade”ex artikel 170/4 van de Faillissementswet, een bedrag van 216,00 TL voor proceskosten en 360,00 TL voor advocaatkosten en dat gedaagde wordt bestraft met een boete van 20.664,00 TL volgens artikel 170/4 Faillissementswet. Door het 12e Hooggerechtshof is op 28 juni 2012 deze beslissing
“en 2012/5466-23040 (…) erkend en de vonnis over beroep met datum 15.01.2013 en 2012/28755 grondslag en 2013/568 Vonnis nummer afgewezen en de vonnis is op 15 januari 2013 definitief geworden(citaat uit productie 1 bij dagvaarding die een belabberde vertaling in het Nederlands bevat van dit in de Turkse taal gestelde document).

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert veroordeling van gedaagde, voor zoveel mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen hetgeen waartoe gedaagde overeenkomstig het vonnis van 15 januari 2011, gewezen door de Executie Rechtbank in de Turkse Republiek Çeşme met nummer 2011/144, is veroordeeld.
3.2.
Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat volgens het overzicht van het 17e incassobureau de vordering die voortvloeit uit het vonnis 42.307,12 TL bedraagt (als schadevergoeding 41.328,00 TL, 216,00 TL voor proceskosten, 360,00 TL voor advocaatkosten en 402,97 TL wegens opgebouwde rente) en daarnaast bedragen van 37,25 TL wegens betalingsbevelkosten, 4.953,78 TL voor advocaatkosten, 1.924,97 TL voor “aangerekend honoraria”, 11.159,13 TL wegens latere rente en 15,00 TL voor “tenuitvoerkosten”, tesamen een bedrag van 60.397,25 TL respectievelijk € 21.972,33 op basis van een wisselkoers van 2,7488 op 7 janauri 2015.
3.3.
Gedaagde voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toereikende procesvolmacht van mr. Türkkol?
4.1.
Gedaagde voert allereerst aan dat eiser aan de vader van gedaagde heeft verteld dat hij geen opdracht heeft gegeven aan mr. Türkkol, die zich in deze procedure als gemachtigde voor eiser heeft gesteld, voor het instellen van deze vordering en dat hij deze vordering ook niet heeft gecedeerd. Het is [naam zoon eiser 2] die opdracht heeft gegeven voor deze procedure omdat hij nog een schuld aan zijn advocaat in Turkije moet voldoen en op deze manier hoopt de middelen daarvoor te krijgen, stelt gedaagde. Eiser heeft dit in maart 2016 in Turkije aan de ouders van gedaagde verklaard en op 4 juli 2016 nog eens bevestigd. Ook [naam zoon eiser 2] heeft aan de vader van gedaagde verteld dat zijn vader niet op de hoogte was van de dagvaarding en dat hij een schuld heeft bij zijn Turkse advocaat die hem heeft geadviseerd een procedure tegen gedaagde in Nederland te beginnen om via beslaglegging zijn ( [naam zoon eiser 2] ) schuld jegens diens advocaat te vereffenen. Gedaagde doet op dit punt een concreet bewijsaanbod. De vordering moet op grond van het ontbreken van een toereikende procesvolmacht worden afgewezen, aldus gedaagde.
4.2.
Mr. Türkkols reactie op dit verweer van gedaagde luidt dat de stelling dat eiser geen weet heeft van deze procedure naar het rijk der fabelen wordt verwezen omdat de vader van gedaagde eiser een bedrag van 20.000 TL, later verhoogd naar 30.000 TL, heeft geboden om de zaak in der minne te regelen en dat het geschil tussen gedaagde en de zonen van eiser losstaat van deze procedure. Gedaagde heeft hier tegen ingebracht dat zijn vader na dagvaarding inderdaad over deze zaak met eiser heeft gesproken, waardoor eiser inmiddels op de hoogte is van de procedure, maar dat dit niet wegneemt dat eiser daarvoor geen opdracht heeft gegeven. Mr. Türkkol heeft vervolgens niets gesteld aangaande zijn procesvolmacht.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 80 lid 3 Rv van een advocaat geen overlegging van een volmacht van zijn cliënt wordt verlangd. Gelet op HR 26 september 2008, LJN BD7592, NJ 2008/523, dient de kantonrechter wel te onderzoeken of er een toereikende procesvolmacht bestaat indien, zoals in dit geval, gedaagde gemotiveerd heeft gesteld dat zo’n procesvolmacht ontbreekt. Op de gemachtigde van eiser rust in dit geval de stelplicht en eventueel de bewijslast van deze toereikende procesvolmacht, zie ook rechtbank Rotterdam 20 april 2011, LJN BQ7583. Nu mr. Türkkol niet uitdrukkelijk heeft gesteld dat eiser hem heeft opgedragen deze procedure in Nederland tegen gedaagde te beginnen komt de kantonrechter aan een dergelijke bewijsopdracht niet toe en dient de vordering te worden afgewezen.
4.4.
Nu niet is komen vast te staan dat eiser mr. Türkkol heeft opgedragen deze procedure in Nederland tegen gedaagde te beginnen, dient niet eiser maar mr. Türkkol in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.000,00 voor salaris gemachtigde (2,5 punt x tarief € 400,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt mr. Türkkol in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.000,00),
5.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken.
type: EW