3.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) heeft op 24 september 2016 aangifte gedaan van een poging doodslag, gepleegd op diezelfde dag door verdachte. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 24 september 2016 samen met zijn ex-vriendin en zoontje op de kinderkermis in Venlo aanwezig was. Plotseling zag [slachtoffer] dat verdachte op hem af kwam lopen. Verdachte begon hem gelijk met kracht, met een gebalde vuist, tegen zijn gezicht te slaan. Hierop heeft [slachtoffer] zich verweerd, waarbij er een vechtpartij is ontstaan tussen [slachtoffer] en verdachte en er over en weer is geslagen. Op een gegeven moment had [slachtoffer] verdachte in een nekklem, toen [slachtoffer] van omstanders hoorde dat verdachte hem met een mes had gestoken. [slachtoffer] liet verdachte hierop los. Verdachte is toen weggegaan. [slachtoffer] zag dat verdachte een mes in zijn hand hield. Ten gevolge van het steken met het mes is [slachtoffer] met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De wonden zijn in het ziekenhuis gehecht. Er zijn geen vitale delen geraakt.
[slachtoffer] heeft een aantal dagen later opnieuw een verklaring bij de politie afgelegd. [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij, nadat er over en weer werd geslagen, verdachte stevig om zijn nek heeft vastgehouden. [slachtoffer] probeerde verdachte ‘in slaap’ te krijgen. [slachtoffer] voelde dat de kracht van verdachte wegviel. [slachtoffer] zag dit ook aan de gelaatsuitdrukking van verdachte. Op dat moment hoorde [slachtoffer] een omstander zeggen dat hij ( [slachtoffer] ) gestoken was. [slachtoffer] liet verdachte daarop los. [slachtoffer] voelde nattigheid aan de rechterzijde van zijn lichaam en zag dat verdachte een mes in zijn linkerhand vasthad. [slachtoffer] hoorde verdachte zeggen dat hij weg wilde.
Uit de medische informatie blijkt dat de forensisch geneeskundige C.J. van Leeuwen bij [slachtoffer] twee wonden rechts op de borstkas heeft waargenomen. Deze wonden waren ongeveer 1 tot 2 centimeter groot.
De getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1] ) heeft bij de politie een verklaring afgelegd. [getuige 1] was op 24 september 2016 werkzaam in de popcorn- en suikerspinkraam op de kermis in Venlo. Omstreeks 18.45 uur zag [getuige 1] twee personen, op ongeveer twee tot drie meter afstand van de kraam, op de grond liggen. [getuige 1] zag dat deze jongens flink aan het vechten c.q. worstelen waren. Ze hadden elkaar vast en het ging er volgens de getuige hard aan toe. De getuige had het gevoel dat de jongen zonder T-shirt voor zijn leven aan het vechten was. De jongen zonder T-shirt had een snee in zijn zij. [getuige 1] zag voorts dat de andere jongen, die een rood T-shirt droeg, onderop lag. De jongens waren aan het worstelen. [getuige 1] zag dat de jongen zonder T-shirt de jongen met het rode T-shirt met twee handen bij de nek pakte. [getuige 1] zag dat de jongen met het rode T-shirt ineens een mes, of iets wat daarop leek, in zijn hand had en hiermee twee keer in de zij van de andere jongen stak. Na het steken kon de jongen zonder T-shirt los komen, op staan en wegrennen.
De getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2] ) heeft eveneens bij de politie een verklaring afgelegd. [getuige 2] was op 24 september 2016 werkzaam in een gebakkraam op de kermis te Venlo. Zij had zojuist gebak aan een jongeman, naar later bleek [slachtoffer] , verkocht. [getuige 2] zag dat een jongen naar [slachtoffer] toeliep. Deze jongen liep met versnelde pas naar [slachtoffer] toe. [getuige 2] zag dat de jongen [slachtoffer] aanvloog, met als gevolg dat beide mannen vielen. [slachtoffer] viel op zijn rug en de andere jongen viel bovenop hem. [getuige 2] zag dat de jongens gingen vechten. Er ontstond een worsteling, waarbij er over en weer werd geslagen. [getuige 2] zag dat beide jongens met hun vuisten sloegen. Ze sloegen elkaar meerdere keren hard in het gezicht en op het bovenlichaam. Op een gegeven moment zag [getuige 2] dat [slachtoffer] boven op het hoofd van de andere jongen ging zitten. [getuige 2] zag dat [slachtoffer] de jongen in een soort houdgreep bij zijn hoofd vasthield. [getuige 2] zag dat de jongens nog steeds aan het vechten waren. Plotseling zag [getuige 2] dat de jongen die onderop lag een mes in zijn hand had. Het was een klein mesje. [getuige 2] zag dat de jongen stekende bewegingen maakte in de zij van [slachtoffer] .
De getuige [getuige 3] (hierna te noemen: [getuige 3] ) heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. [getuige 3] was op 24 september 2016 werkzaam achter de kassa bij de botsauto’s. [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag hoe een persoon plotseling een ander persoon, met veel tatoeages, aanviel en sloeg. [getuige 3] zag dat beide personen over en weer stevig op elkaar insloegen. Hij zag dat de man met de vele tatoeages de andere man in een verwurging had en dat de man met de tatoeages aan de winnende hand was. [getuige 3] zag vervolgens dat de aanvaller een mes uit zijn zak haalde en hiermee instak op de rechterzij van de man met de tatoeages. Hierna liet de man met de tatoeages de aanvaller los, waardoor deze kon wegrennen. Met de door [getuige 3] bedoelde man met de vele tatoeages wordt [slachtoffer] bedoeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 september 2016 op de kermis in Venlo aanwezig was. Op de kermis is hij met [slachtoffer] in een handgemeen geraakt. Na een eerste worsteling lag verdachte op de grond en zat [slachtoffer] op hem. Verdachte kreeg geen lucht meer en raakte toen in paniek. Hij probeerde [slachtoffer] van zich af te duwen, onder meer door zijn T-shirt kapot te trekken, maar dit lukte niet. Verdachte voelde zijn bewustzijn verminderen. Verdachte heeft [slachtoffer] op dat moment twee keer met een mes in zijn zij gestoken. Verdachte had het gevoel dat wanneer de verwurging langer had geduurd, hij was komen te overlijden. Toen verdachte opstond voelde hij zich zo slap dat hij bijna niet op zijn benen kon staan. Verdachte droeg een rood T-shirt.
De verklaringen van bovengenoemde getuigen acht de rechtbank betrouwbaar, nu deze getuigen, in tegenstelling tot de overige getuigen van het voorval, direct na de vechtpartij zijn gehoord en het onafhankelijke getuigen betreft die vanwege hun werk ter plaatse waren en die niet in een directe of indirecte verhouding tot verdachte of aangever staan. Deze getuigen verklaren dat verdachte het initiatief nam tot de vechtpartij, zoals ook aangever heeft verklaard. Dat dit scenario waarschijnlijker is dan het relaas van verdachte die wil doen voorkomen dat het anders is geweest, vindt steun in het procesdossier waarin screenshots zijn opgenomen van berichten via Facebook over en weer tussen verdachte en aangever. Hoewel de taal die over en weer wordt gebezigd kan worden aangemerkt als ronduit agressief, zijn het de berichten van verdachte die uitdagen tot een gevecht en die bedreigend zijn.
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] zonder directe aanleiding heeft aangevallen. [slachtoffer] heeft zich met worstelen en slaan verweerd tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke inbreuk op zijn lichaam. Hij heeft daarmee noodweer gepleegd. Op enig moment slaagt [slachtoffer] er in om bovenop verdachte te komen. Vervolgens neemt hij welbewust de beslissing om verdachte zo de keel dicht te knijpen dat deze buiten bewustzijn moet raken. Naar eigen zeggen is hij daarin zozeer succesvol dat hij waarneemt dat verdachte begint te verslappen. Daarop steekt verdachte [slachtoffer] tweemaal met een mes in het bovenlichaam. Deze steken blijken niet voldoende te zijn om [slachtoffer] zijn verwurging te laten staken. Pas wanneer hij erop gewezen wordt dat hij is gestoken, staakt hij de verwurging.
Poging tot doodslag dan wel zware mishandelingDe vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of het door verdachte toegepaste geweld is te duiden als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling.
Een aanwijzing dat verdachte met het mes heeft uitgehaald met de bedoeling aangever aldus van het leven te beroven, ontbreekt. Van bloot, doelbewust opzet aan de kant van verdachte is dan ook geen sprake. De volgende vraag die beantwoording behoeft is of sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door de handelwijze van verdachte zou overlijden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever toen hij tweemaal met een mes in het bovenlichaam van aangever heeft gestoken. De rechtbank overweegt hiertoe dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, hetgeen algemeen bekend mag worden verondersteld. Wanneer met een mes in een bovenlichaam wordt gestoken, is de kans aanmerkelijk dat die vitale organen geraakt worden en daarmee dodelijk letsel wordt toegebracht. Dergelijke risico’s mogen ook bij verdachte bekend worden verondersteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden geduid dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht de ten laste gelegde poging doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Noodweer(exces)
De raadsman heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer dan wel op noodweerexces. Voor een succesvol beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van de noodzakelijke verdediging van dat lijf, eerbaarheid of goed (de eis van subsidiariteit) en moet het hierbij toegepaste geweld in verhouding blijven met de aanranding (de eis van proportionaliteit). De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op basis van de hiervoor door de rechtbank vastgestelde gang van zaken is de rechtbank is van oordeel dat er op dat moment waarop verdachte hem aanviel voor [slachtoffer] sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf waartegen hij zich mocht verdedigen. Er is een worsteling ontstaan, waarbij er over en weer werd geslagen. Het geweld dat [slachtoffer] tijdens deze worsteling jegens verdachte heeft toegepast, bestaande uit slaan en schoppen, was gepast en niet in onevenredige mate toegebracht. Het moet dan ook als rechtmatig noodweer worden aangemerkt.
Dat is anders voor de toegepaste verwurging. Niet is gebleken dat deze – op zichzelf beschouwd risicovolle – handeling op dat moment nog noodzakelijk was. Dit geldt temeer nu [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat hij daarmee wilde doorgaan tot verdachte daadwerkelijk bewusteloos zou zijn. [slachtoffer] was inmiddels in zijn uitvoering reeds zover dat hij voelde dat verdachte verslapte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] hiermee gekozen voor een te zwaar geweldsmiddel (schending van de subsidiariteit) dat hij te lang heeft uitgeoefend (schending van de proportionaliteit).
Uit het procesdossier blijkt voorts dat [slachtoffer] dit buitensporig geweld, zijde de verwurging, niet in een plotselinge opwelling of gemoedstoestand heeft toegepast op verdachte maar dat hij dit welbewust deed om verdachte in elk geval tijdelijk uit te schakelen toen hij boven op verdachte had weten te komen. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank aan de zijde van [slachtoffer] ook geen sprake van noodweerexces.
Nu [slachtoffer] tijdens de verwurging van verdachte niet uit noodweer of noodweerexces heeft gehandeld, betekent dit dat de door [slachtoffer] toegepaste verwurging als wederrechtelijk geweld jegens verdachte is aan te merken. Op het moment van de verwurging ontstond daarmee voor verdachte een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en bevond verdachte zich in een noodtoestand.
Dan ligt de vraag voor of het handelen van verdachte voldoet aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer. Ook voor verdachte geldt de vraag of het door hem toegepaste geweld, het steken met een mes, geboden was en of het in verhouding stond met het geweld dat op hem werd uitgeoefend. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het enkele gegeven dat verdachte in eerste instantie als agressor kan worden aangemerkt niet op voorhand aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg staat.
Met betrekking tot de eis van subsidiariteit overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat toen [slachtoffer] op hem zat en met twee handen zijn keel dichtkneep, hij met schoppen en slaan geprobeerd [slachtoffer] van zich af te krijgen. Verdachte heeft hierbij het
T-shirt van [slachtoffer] kapot getrokken. Het lukte verdachte echter niet om [slachtoffer] van zich af te krijgen Verdachte was in het gevecht onderop geraakt en [slachtoffer] zat boven op hem en kneep zijn keel dicht. Hij verslapte reeds. Nu andere geweldsmiddelen onvoldoende bleken om het gevaar voor zijn lijf te keren, stond verdachte geen ander middel open dan het steken met het mes. Daarbij is niet van belang of het nu verdachte is geweest die het mes bij zich had, of dat dat mes van [slachtoffer] afkomstig was.
Met betrekking tot de vraag of de verdediging proportioneel was, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de hiervoor door de rechtbank vastgestelde gang van zaken blijkt dat [slachtoffer] , nadat hij tweemaal was gestoken, nog steeds niet ophield met de verwurging. Hieruit blijkt dat verdachte dit middel niet disproportioneel heeft ingezet. Integendeel, de toegepaste mate van dit geweld had nog niet geleid tot het gewenste resultaat. Toen [slachtoffer] er eenmaal op was gewezen dat hij was gestoken en de verwurging beëindigde, heeft verdachte ook zijn geweldtoepassing gestaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de mate van dit toegepaste geweld proportioneel is geweest.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt.