Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil in conventie en in reconventie
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
375,00(2,5 x tarief € 150,00)
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [X ] B.V. De werknemer was van 1 april 2013 tot 31 juli 2016 in dienst als expediteur. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontstond er een geschil over de betaling van het salaris en vakantiegeld, alsook over vermeende leningen die de werkgever aan de werknemer zou hebben verstrekt. De werknemer vorderde in conventie betaling van zijn salaris over juli 2016 en vakantiegeld, terwijl de werkgever in reconventie een verklaring voor recht vorderde dat er onverschuldigd was betaald aan de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever het salaris en vakantiegeld aan de werknemer moest betalen, maar dat de vordering van de werkgever in reconventie werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, omdat er een rechtsgrond voor de betalingen was. De vordering tot vergoeding van negatieve verlofuren werd eveneens afgewezen, omdat er geen schriftelijke afspraken waren gemaakt over de verrekening van deze uren. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke verhoging toe, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten.