3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 september 2016 te Roermond twee schoten heeft gelost bij een personenauto, waarin zich op dat moment [naam benadeelde partij 1] , [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 3] bevonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij de eerste keer naar de grond schoot en hij het tweede schot gericht schuin door de achterruit heeft geschoten op het moment dat [naam benadeelde partij 3] , welke op de achterbank zat, naar voren boog. Het was niet verdachtes bedoeling iemand te raken, maar hij wilde enkel [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] bang maken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen bewijsmateriaal voorhanden is op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken.
Om te komen tot een bewezenverklaring voor poging doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet voorwaardelijk, op dit gevolg. De verklaring van verdachte biedt geen steun voor de aanname dat verdachte de bedoeling had om de inzittenden van de personenauto dood te schieten. De vraag is dan ook of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft verklaard dat hij het eerste schot naar de grond loste, hetgeen wordt bevestigd door de inzittenden van de auto. De rechtbank is van oordeel dat met dit schot de kans op een ricochet (afketsing) aanwezig is waarbij de kans dat daarbij iets geraakt wordt in een straat vol objecten op zichzelf beschouwd aanwezig is. Dit betekent niet automatisch dat daarmee ook de kans dan één of meer van de inzittenden van het voertuig hierdoor om het leven zouden komen ook als “aanmerkelijk” moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve voor dit schot niet worden vastgesteld dat de kans daarop aanmerkelijk was.
Evenmin acht de rechtbank met betrekking tot het tweede schot de aanmerkelijk kans aanwezig dat de inzittenden daardoor zouden worden geraakt. Verdachte stond blijkens zijn eigen verklaring en de getuigenverklaringen op dat moment op korte afstond van de auto ter hoogte van het bestuurdersportier. Vervolgens heeft hij gericht, en naar hij stelt bewust op het moment dat [naam benadeelde partij 3] , die rechts op de achterbank zat, naar voren boog, schuin in de richting van de achterruit geschoten, zodat [naam benadeelde partij 3] zich niet in de schietbaan bevond. Dit wordt ook bevestigd door het schotonderzoek dat de politie heeft uitgevoerd. De kogelbaan is vlak langs de hoofdsteun links achter gegaan. Ook [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] , die voor in de auto zaten, bevonden zich niet in de schietbaan. Hoewel ook bij dit schot de kans op ricochet (afketsing) aanwezig was, acht de rechtbank de kans dat de inzittenden daardoor zouden worden geraakt niet aanmerkelijk, aangezien dat zou betekenen dat de kogel in een volledig tegengestelde richting terug naar voren zou moeten afketsen. Hoewel theoretisch wellicht niet volledig uit te sluiten, acht de rechtbank deze gang van zaken niet zozeer waarschijnlijk dat gesproken kan worden van een “aanmerkelijke kans”. De rechtbank overweegt dat zij bij dit oordeel met betrekking tot het opzet, eventueel in voorwaardelijke zin, acht heeft geslagen op het feit dat verdachte eenvoudig recht vooruit in de auto had kunnen schieten maar dat hij dat, door het wegdraaien van zijn arm naar rechts, bewust niet gedaan heeft en dat ook [naam benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij de gedraging van verdachte opgevat heeft als willen bedreigen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat ook naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte niet gesteld kan worden dat daaruit de kans op het intreden van de dood van een of meerdere inzittenden door verdachte is aanvaard.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen sprake is van opzet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat wat er ook zij van het handelen van verdachte jegens [naam benadeelde partij 1] , [naam benadeelde partij 2] of [naam benadeelde partij 3] , zij dit alleen dient te beoordelen aan de hand van de door de officier van justitie ten laste gelegde feiten. Nu andere mogelijke strafbare gedragingen, zoals verboden wapenbezit of bedreiging, niet (al dan niet subsidiair) ten laste zijn gelegd, kan de rechtbank zich daarover niet uitspreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Aangever [naam benadeelde partij 4] heeft in zijn aangifteverklaard dat hij op 2 september 2016 zijn auto, een Mercedes Benz A180 met het kenteken [kenteken 1] had geparkeerd op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] te Roermond. Omstreeks 18.15 uur hoorde hij twee harde knallen en bleek er een schietincident te zijn geweest. Omstreeks 23.00 uur stapte hij in zijn auto en hoorde hij dat de parkeersensor af bleef gaan. Hij stapte uit en zag in de achter-bumper onder de kentekenplaat een gaatje. Aangever is naar het politiebureau gereden en daar heeft men een kogel uit de auto gehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 maart 2017 verklaard dat hij op 2 september 2016 op de [straat 1] te Roermond twee keer heeft geschoten. Het eerste schot was naar de grond gericht. Het kan zijn dat deze kogel is afgeketst op het asfalt. Het tweede schot was gericht op de achterruit van de Peugeot van [naam benadeelde partij 1] .
Op de [straat 1] te Roermond zijn twee patroonhulzen aangetroffen. De verschoten hulzen waren van het kaliber .45. In de Peugeot is in de binnenzijde van de kofferbakkklep een afgevlakt projectiel van het kaliber .45 aangetroffen.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 2 september 2016 op de [straat 1] te Roermond twee keer heeft geschoten. Een van de kogels is aangetroffen in de Peugeot van [naam benadeelde partij 1] . Blijkens de aangifte van [naam benadeelde partij 4] is in de bumper van zijn Mercedes, welke op betreffend tijdstip ook de op [straat 1] te Roermond stond geparkeerd eveneens een kogel aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze kogel afkomstig is van het eerste schot dat verdachte richting de grond heeft gelost. Immers blijkt uit de aangifte dat aangever enkele uren na het schietincident het gat in zijn bumper heeft geconstateerd en naar het politiebureau is gereden, waar men een kogel heeft verwijderd. Voorts blijkt niet dat de auto van aangever [naam benadeelde partij 4] nog in de aanwezigheid van andere schietincidenten is geweest. Verdachte heeft naar oordeel van de rechtbank door richting de grond, bestaande uit asfalt te schieten de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze kogel zou kunnen afketsen en ergens in terecht zou kunnen komen.