Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 5
- de op 10 februari 2017 ontvangen brief van huurder met productie 6
- de op 14 februari 2017 ontvangen brief van verhuurder met producties 1 t/m 11
- de op 16 februari 2017 ontvangen brief van huurder met producties 7 en 8
- de mondelinge behandeling op 16 februari 2017, waar partijen met hun gemachtigden zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht, verhuurder onder overlegging van een pleitnotitie.
2.Het geschil
rechtsvan de woning, dat volgens beide partijen tot het gehuurde behoort. Op dit perceelsgedeelte, dat door middel van een poort kan worden afgesloten, is voldoende ruimte voor het stallen van meerdere auto’s. De verhuurder heeft ter zitting toegezegd dat hij het betonnen obstakel in het midden van de poort - voor zover dat inderdaad, zoals huurder stelt, het rijden met een auto naar dat perceelgedeelte bemoeilijkt - zal verwijderen. Dat de ondergrond van dit perceelsgedeelte ongeschikt zou zijn om een auto te parkeren, is niet gebleken. Ter zitting is voorts gebleken dat schuin voor de woning op de openbare weg een onbetaald parkeervak ligt. Dit alles leidt tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat huurder zonder gebruik te maken van de oprit en carport zijn auto’s niet veilig en beschut op eigen terrein althans in de directe nabijheid van de woning kan parkeren. Aldus ontbreekt spoedeisend belang bij de vordering tot verwijdering van alle belemmeringen voor het (gemeenschappelijke) gebruik van de oprit en carport
linksvan de woning. De vordering doorstaat wat dit betreft niet de toets aan criterium 1 hierboven onder 3.1 genoemd. De voorzieningenrechter gaat er hierbij van uit dat verhuurder zijn toezegging gestand zal doen.
600,00