ECLI:NL:RBLIM:2017:2119

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
5647509 CV EXPL 17-552
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens ontbreken van spoedeisend belang in huurrechtelijke geschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het huurrecht, heeft de huurder in kort geding vorderingen ingesteld tegen de verhuurder. De huurder vorderde dat de voorzieningenrechter de verhuurder zou gelasten om alle belemmeringen voor het (gemeenschappelijk) gebruik van de oprit en carport langs zijn woning te verwijderen. De huurder stelde dat hij een spoedeisend belang had bij deze vordering, omdat hij zijn auto niet veilig en beschut op eigen terrein kon stallen en dat hij een deel van zijn woning niet kon benaderen voor onderhoud. De verhuurder voerde echter aan dat de huurder geen spoedeisend belang had bij de gevorderde voorziening.

Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de huurder zijn auto ook op een ander perceelgedeelte kon parkeren, dat tot het gehuurde behoort. De verhuurder had bovendien toegezegd dat hij een obstakel zou verwijderen dat het parkeren bemoeilijkte. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de huurder zonder gebruik te maken van de oprit en carport zijn auto niet veilig kon parkeren. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang bij de vordering.

Daarnaast werd ook het argument van de huurder over het niet kunnen benaderen van de woning voor onderhoud verworpen, omdat de verhuurder bereid was toestemming te geven om het perceel van de verhuurder te bereiken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de huurder niet voldeed aan de criteria voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees de vorderingen af. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder, die op € 678,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 5647509 CV EXPL 17-552
Vonnis in kort geding van 24 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: huurder,
gemachtigde H.M.J. van de Vijver,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: verhuurder,
gemachtigde mr. R.C. Breuls.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5
  • de op 10 februari 2017 ontvangen brief van huurder met productie 6
  • de op 14 februari 2017 ontvangen brief van verhuurder met producties 1 t/m 11
  • de op 16 februari 2017 ontvangen brief van huurder met producties 7 en 8
  • de mondelinge behandeling op 16 februari 2017, waar partijen met hun gemachtigden zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht, verhuurder onder overlegging van een pleitnotitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Huurder vordert dat de voorzieningenrechter verhuurder zal gelasten om alle belemmeringen voor het (gemeenschappelijk) gebruik van de oprit en carport langs de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat verhuurder hiermee in verzuim is en met veroordeling van verhuurder in de kosten van dit geding.
2.2.
Verhuurder voert als primair verweer dat huurder bij de gevorderde voorziening geen spoedeisend belang heeft.
3. De beoordeling
3.1.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet de vordering ten minste de toets doorstaan aan de volgende, cumulatief toepasselijke en elkaar soms overlappende criteria:
1. het belang van de eiser bij toewijzing van zijn vordering is zodanig spoedeisend dat van hem niet kan worden gevergd de afloop van de bodemprocedure af te wachten;
2. het is zodanig aannemelijk dat de (vrijwel) gelijkluidende vordering van de eiser ten gronde zal worden toegewezen, dat daarop redelijkerwijs met het treffen van een voorlopige voorziening vooruit kan worden gelopen;
3. afweging van de gerechtvaardigde belangen van partijen leidt niet tot het oordeel dat
- ook al is aan criteria 1 en 2 voldaan - de voorziening achterwege moet blijven.
3.2.
Volgens huurder maakt (het recht van gebruik van) de oprit en de carport langs zijn woning deel uit van het gehuurde. Huurder eist dus nakoming van de huurovereenkomst. Volgens huurder is zijn spoedeisend belang gelegen in de omstandigheden dat hij bij gebreke van gebruik van de oprit en carport zijn auto niet (veilig en beschut) op eigen terrein kan stallen, dat hij een deel van zijn woning niet kan benaderen voor onderhoud, en dat verkoop en levering door verhuurder van de achtergelegen woning ( [adres 2] ) en perceel, waarop de oprit ligt, een onomkeerbare situatie zou opleveren.
3.3.
Ter zitting is gebleken dat huurder zijn auto ook kan parkeren op het perceels-gedeelte
rechtsvan de woning, dat volgens beide partijen tot het gehuurde behoort. Op dit perceelsgedeelte, dat door middel van een poort kan worden afgesloten, is voldoende ruimte voor het stallen van meerdere auto’s. De verhuurder heeft ter zitting toegezegd dat hij het betonnen obstakel in het midden van de poort - voor zover dat inderdaad, zoals huurder stelt, het rijden met een auto naar dat perceelgedeelte bemoeilijkt - zal verwijderen. Dat de ondergrond van dit perceelsgedeelte ongeschikt zou zijn om een auto te parkeren, is niet gebleken. Ter zitting is voorts gebleken dat schuin voor de woning op de openbare weg een onbetaald parkeervak ligt. Dit alles leidt tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat huurder zonder gebruik te maken van de oprit en carport zijn auto’s niet veilig en beschut op eigen terrein althans in de directe nabijheid van de woning kan parkeren. Aldus ontbreekt spoedeisend belang bij de vordering tot verwijdering van alle belemmeringen voor het (gemeenschappelijke) gebruik van de oprit en carport
linksvan de woning. De vordering doorstaat wat dit betreft niet de toets aan criterium 1 hierboven onder 3.1 genoemd. De voorzieningenrechter gaat er hierbij van uit dat verhuurder zijn toezegging gestand zal doen.
3.4.
Met betrekking tot het niet kunnen benaderen van de woning voor onderhoud, heeft verhuurder gesteld dat huurder, wanneer daar noodzaak voor zou bestaan, zijn woning via het perceel van verhuurder kan bereiken, het zogenoemde ladderrecht. Verhuurder is bereid hier toestemming voor te verlenen. Aldus heeft huurder ook in dit opzicht onvoldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening. De voorzieningenrechter gaat er ook op dit punt van uit dat verhuurder zijn toezegging gestand zal doen, waar hij ook toe verplicht is.
3.5.
Hetgeen huurder heeft gesteld met betrekking tot de onomkeerbare situatie die verkoop van de woning aan de [adres 2] met zich zou brengen, kan op zichzelf niet tot het oordeel leiden dat huurder een spoedeisend belang heeft bij een voorziening. Niet is gebleken dat verkoop van het perceel waarop zich de oprit bevindt aanstaande is,
en overigens zou huurder zich ook tegenover de nieuwe eigenaar op zijn ladderrecht kunnen beroepen.
3.6.
De vordering van de huurder strandt derhalve reeds op de toets aan criterium 1, zodat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een meer inhoudelijke beoordeling. Daarover merkt de voorzieningenrechter slechts op dat allerminst zeker is of aan criterium 2 is voldaan. Mogelijk is dat het recht op gebruik van de oprit deel is gaan uitmaken van het gehuurde, maar mogelijk is ook dat huurder dit recht slechts tijdelijk, tot wederopzegging, van de verhuurder heeft verkregen of er afstand van heeft gedaan. Bij het oordeel hierover kan het waarheidsgehalte van het verslag van een gesprek tussen partijen (productie 4 van verhuurder) van belang zijn, maar voor bewijslevering door getuigen leent het kort geding zich niet.
3.7.
Huurder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op:
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat
600,00
Totaal € 678,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt huurder in de proceskosten, aan de zijde van verhuurder tot op heden begroot op € 678,00,
4.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.