ECLI:NL:RBLIM:2017:2116

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
C/03/199276 / HA ZA 14-696
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg ontstaan door extinctieve verjaring na 20 jaar onafgebroken bezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 maart 2017 uitspraak gedaan over de vraag of er een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan door extinctieve verjaring. De eiseres, wonende te [woonplaats eiseres], heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank zou verklaren dat zij recht heeft op een erfdienstbaarheid van weg over het perceel van de gedaagde, wonende te [woonplaats gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres gedurende 20 jaar onafgebroken gebruik heeft gemaakt van de strook grond, die deel uitmaakt van het perceel van de gedaagde, om met haar auto te keren. Dit gebruik is door verschillende getuigen bevestigd, die onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat de eiseres de strook regelmatig heeft gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn is aangevangen op 1 januari 1992 en dat de eiseres en haar rechtsvoorgangers de strook tot 1 januari 2012 onafgebroken hebben gebruikt. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres toegewezen en verklaard dat er een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan. De gedaagde is veroordeeld om mee te werken aan de inschrijving van deze erfdienstbaarheid in de openbare registers, maar de rechtbank heeft de vordering tot veroordeling van de gedaagde om haar medewerking te verlenen aan de inschrijving afgewezen, omdat de eiseres deze medewerking niet nodig heeft. De gedaagde is verder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/199276 / HA ZA 14-696
Vonnis van 1 maart 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.N. van Geenen te Venlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.H.C.K. Reijans te Echt.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2015
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 februari 2016
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 juni 2016
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in het (tussen)vonnis van 28 oktober 2015, behoudens voor zover hierna anders wordt beslist. In dat vonnis heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij gedurende 20 jaar aaneengesloten feitelijk gebruik heeft gemaakt van de grond die deel uitmaakt van het perceel [X] , sectie A, nummer 6834, in die zin dat zij deze over een lengte van ongeveer drie meter achteruit rijdend is ingereden om vervolgens van daar uit, gekeerd en rechtdoor, naar de [straat] te rijden, zodanig dat derden – waaronder in het bijzonder [gedaagde] en haar rechtsvoorgangers – daaruit niet anders hebben kunnen afleiden dan dat [eiseres] dat deed op grond van de uitoefening van een recht van erfdienstbaarheid daartoe.
2.2.
Teneinde dit bewijs te leveren, heeft [eiseres] in enquête zes getuigen laten horen, te weten:
  • partij [eiseres] ,
  • dhr. [A] , ex-echtgenoot van [eiseres] (hierna: [A] ),
  • dhr. [B] , echtgenoot van [eiseres] (hierna [B] ),
  • mw. [C] , woonachtig in de [straat] te [X] (hierna [C] ),
  • mw. [D] , vriendin van [eiseres] (hierna [D] ),
  • dhr. [E] , kennis van [eiseres] (hierna: [E] ).
[gedaagde] heeft in contra-enquête vijf getuigen laten horen, te weten:
  • partij [gedaagde] ,
  • mw. [F] , echtgenote van [gedaagde] (hierna: [F] ),
  • dhr. [G] , eigenaar van de woning aan de [straatnr. 1] (hierna: [G] ),
  • dhr. [H] , vader van [gedaagde] (hierna: [H] ),
  • dhr. [I] , voormalig bewoner van de woning aan de [straatnr. 3] (hierna: [I] ).
2.3.
Zoals in het tussenvonnis onder 4.2 en 4.3 is overwogen, kan de verjaring van een erfdienstbaarheid van weg eerst onder het nieuwe BW – dus niet eerder dan 1 januari 1992 – zijn aangevangen. Een lopende verjaring wordt door de rechtsopvolger voortgezet, te weten in het geval van bezit niet te goeder trouw op grond van artikel 3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat er in 1983, ter beëindiging van een juridische procedure, afspraken zijn gemaakt door de rechtsvoorgangers van de eigenaren van het woonhuis aan de [straatnr. 1] en de rechtsvoorgangers van de eigenaren van het woonhuis aan de Hoogstraat 110 (thans eigendom van [eiseres] ). Deze afspraken hielden in dat de rechtsvoorgangers van [eiseres] een strook grond van ongeveer drie meter lengte, gelegen achter het perceel [straatnr. 3] en destijds in eigendom toebehorende aan de eigenaar van [straatnr. 1] (hierna: de strook), mochten gebruiken om met een auto, achteruitrijdend vanuit de achter hun perceel gelegen garage, achteruit in te steken op de strook, om zo vervolgens weer rechtuit de Hoogstraat te kunnen oprijden over de oprit gelegen tussen de percelen [straatnr. 3] en [straatnr. 1] . De rechtbank acht aannemelijk dat vanaf 1983 tot aan de verkoop van de woning aan [eiseres] op 30 november 1992 ook overeenkomstig deze afspraken door de rechtsvoorgangers van [eiseres] gebruik is gemaakt van de strook. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van [eiseres] en [A] , die hebben verklaard dat de toenmalige eigenaar hen verteld heeft van de afspraken en dat hij de strook ook op deze manier gebruikte. [C] heeft daarnaast verklaard dat zij al 41 jaar woont in de woning die gelegen is tegenover de oprit tussen de percelen [straatnr. 1] en 108, en dat de oprit door de rechtsvoorgangers van [eiseres] altijd op deze manier gebruikt werd.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verjaringstermijn is aangevangen op 1 januari 1992.
2.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of bewezen is dat de strook gedurende 20 aaneengesloten jaren, dus tot 1 januari 2012, is gebruikt door (de rechtsvoorgangers van) [eiseres] . [eiseres] en [A] hebben verklaard dat zij, vanaf het moment dat zij op 30 november 1992 de woning aan de Hoogstraat 110 kochten, de strook hebben gebruikt om de auto vanuit hun garage te kunnen keren en vooruit over de oprit de Hoogstraat op te rijden. [eiseres] heeft verklaard dat zij geprobeerd heeft de auto op haar perceel te parkeren zonder gebruik te maken van de strook, maar dat haar dat niet lukte. Daarnaast wil zij vanuit veiligheidsoogpunt vooruit de Hoogstraat oprijden. De Hoogstraat is namelijk een weg waar relatief veel verkeer rijdt en die wordt gebruikt door schoolgaande kinderen die te voet naar de gymzaal lopen. Ook staan er langs de Hoogstraat auto's geparkeerd, waardoor je gedeeltelijk de straat moet oprijden om goed zicht te krijgen. Dit is gevaarlijk als je achteruit de straat moet oprijden.
[eiseres] heeft verklaard dat zij in 1992 de strook bijna dagelijks gebruikte om met de auto naar haar werk te gaan, en daarnaast ook soms in het weekend. Vanaf 1993 is zij parttime gaan werken en rond 2000 is zij gestopt met werken. Vanaf dat moment gebruikte zij de strook een aantal keren per week om de auto te keren, bijvoorbeeld om naar de huisarts te gaan of familie of vrienden te bezoeken. Ook [A] en later R. [gedaagde] maakten gebruik van de strook om de auto te keren. [eiseres] heeft voorts verklaard dat zij de strook gebruikten tot het moment dat dit omstreeks begin 2015 feitelijk niet meer mogelijk was, omdat [gedaagde] toen is begonnen met de bouw van een garage op de strook.
2.6.
De verklaring van partijgetuige [eiseres] wordt bevestigd door de verklaringen van de overige door [eiseres] gehoorde getuigen. [A] en R. [gedaagde] verklaren dat [eiseres] de strook gebruikte als zij met de auto naar haar werk ging en om boodschappen te doen en dat ook [A] en [gedaagde] regelmatig de strook gebruikten om de auto te keren. R. [gedaagde] heeft verklaard dat [gedaagde] omstreeks medio 2014 is begonnen met de bouw van een garage op de strook, zodat zij vanaf dat moment de strook niet meer kunnen gebruiken om de auto te keren.
[C] heeft verklaard dat zij al 41 jaar in haar woning woont en dat zij vanuit haar woonkamerraam recht op de oprit tussen [straatnr. 1] en [straatnr. 3] kijkt. Zij heeft gezien dat [eiseres] tot ongeveer anderhalf jaar geleden (rechtbank: medio 2014) altijd vooruit de oprit opreed en links afsloeg om haar auto onder de carport te zetten. Zij heeft verklaard dat [eiseres] , als zij weer wegreed, achteruit onder de carport uitgereden kwam, achteruit instak op de strook en dan vooruit weer de oprit afreed naar de Hoogstraat.
[E] heeft verklaard dat hij in 1993/1994 en omstreeks 2002 stukadoorswerkzaamheden voor [eiseres] heeft verricht en dat hij de strook toen gebruikt heeft om zijn auto te keren. Ook heeft hij gezien dat [eiseres] de strook op die manier heeft gebruikt. Hij heeft tevens verklaard dat hij de afgelopen drie jaar bezig is geweest de woning van zijn dochter, die woont in een woning die gelegen is tegenover de oprit, te verbouwen. Hij kwam daar tot voor kort bijna iedere dag. Hij had dan zicht op de oprit en zag dat de auto's van de familie [eiseres] vooruit de oprit opreden en er ook weer vooruit afgereden kwamen.
2.7.
De rechtbank acht de door de getuigen gegeven verklaringen consistent en met elkaar in overeenstemming. Uit de gezamenlijke verklaringen komt naar voren dat de bewoners en bezoekers van de woning van [eiseres] met de auto vooruit de oprit opreden, de auto onder de carport op het perceel van [eiseres] zetten en bij het wegrijden achteruit instaken op de strook en vervolgens weer vooruit over de oprit naar de Hoogstraat reden. Tevens volgt uit de gezamenlijke verklaringen dat de strook sinds 1 januari 1992 door (de rechtsvoorgangers van) [eiseres] onafgebroken op deze manier is gebruikt, totdat [gedaagde] omstreeks medio 2014 is begonnen met de bouw van een garage op de strook.
De rechtbank hecht daarbij bijzondere waarde aan de verklaringen van [C] en [E] , aangezien niet gebleken is van een familiaire of vriendschappelijke relatie met [eiseres] , zodat de rechtbank hen beschouwt als onafhankelijke getuigen.
2.8.
De omstandigheid dat het gebruik van de strook na 2000 in frequentie is afgenomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat geen sprake is van voortdurend en onafgebroken gebruik. Uit de verklaringen blijkt immers dat de strook nog steeds meerdere malen per week werd gebruikt. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de verklaringen van de namens [eiseres] gehoorde getuigen en de (niet betwiste) veiligheidssituatie ter plaatse, niet aannemelijk dat [eiseres] en haar huisgenoten en bezoekers vóór medio 2014 ook wel eens met hun auto vanaf het perceel van [eiseres] naar de Hoogstraat reden zonder gebruik te maken van de strook.
2.9.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van de door [gedaagde] gehoorde getuigen niet tot een andere conclusie leiden. Getuigen [gedaagde] , [F] , [G] en vader [gedaagde] hebben enkel verklaard dat zij nooit hebben gezien dat iemand vooruit de oprit is opgereden en dat zij nooit gezien hebben dat de strook door iemand is gebruikt om de auto te keren. De rechtbank acht voorts van belang dat getuige [I] heeft verklaard dat hij destijds vanuit zijn bijkeuken, keuken en woonkamer en ook vanuit de bovenverdieping zicht had op de strook. Hij zag wel eens dat de bewoners van de Hoogstraat 110 met de auto vooruit over de oprit naar hun perceel reden. Hoewel hij verklaart nooit te hebben gezien dat de bewoners van Hoogstraat 110 de strook gebruikten om hun auto te draaien, neemt hij aan dat zij met de neus van de auto weer vooruit de oprit zijn afgereden.
2.10.
Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat de carport van [eiseres] te klein was om een auto onder te zetten en dat het gebruik van de strook zoals [eiseres] heeft gesteld derhalve niet heeft kunnen plaatsvinden, constateert de rechtbank dat dit door geen van de getuigenverklaringen wordt bevestigd. Uit de getuigenverklaringen volgt dat er weliswaar enige tijd een hek in de carport heeft gestaan, maar dat die direct achter de deur/poort was gelegen, zodat deze geen belemmering vormde om de auto te parkeren.
Ook voor zover [gedaagde] heeft beoogd te stellen dat de strook feitelijk niet gebruikt kon worden omdat de strook door [G] gebruikt werd om zijn Mercedes te stallen, volgt de rechtbank haar daarin niet. Immers hebben verschillende getuigen ( [gedaagde] , [F] , [G] ) verklaard dat de Mercedes gestald stond onder een carport, die zich op de strook (ten minste) enkele meters naar achteren bevond. De stalling van de Mercedes op de strook vormde derhalve geen belemmering voor het gebruik van de strook door [eiseres] .
2.11.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de strook vanaf
1 januari 1992 door [eiseres] en haar rechtsvoorgangers gedurende een periode van 20 jaar onafgebroken is gebruikt om de auto te keren. Door [eiseres] is onbetwist gesteld dat niemand hen ooit heeft aangesproken op het gebruik van de strook of daartegen bezwaar heeft gemaakt. R. [gedaagde] heeft verklaard dat hij [gedaagde] er op enig moment op heeft aangesproken dat zij grindtegels hadden opgeslagen op de plaats die zij, op grond van een daarop rustende erfdienstbaarheid, gebruikten om de auto te kunnen keren. De rechtbank is van oordeel is dat derden – waaronder in het bijzonder [gedaagde] en haar rechtsvoorgangers – uit het gebruik van de strook niet anders hebben kunnen afleiden dan dat [eiseres] dat deed op grond van de uitoefening van een recht van erfdienstbaarheid daartoe.
2.12.
Hieruit volgt dat per 1 januari 2012 door extinctieve verjaring op grond van artikel 3:105 lid 1 BW een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan. De rechtbank zal derhalve het onder a. gevorderde toewijzen.
2.13.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan de inschrijving van deze erfdienstbaarheid in de openbare registers zal worden afgewezen, wegens het ontbreken van voldoende belang daarbij. Deze uitspraak betreft de rechtstoestand van een registergoed en/of de bevoegdheid daarover te beschikken. Ingevolge artikel 3:17 sub e BW is deze uitspraak een feit dat in de openbare registers kan worden ingeschreven, mits uitvoerbaar bij voorraad verklaard of in kracht van gewijsde gegaan. De medewerking van [gedaagde] heeft [eiseres] voor de inschrijving niet nodig.
2.14.
[gedaagde] zal eveneens, zoals onder c. gevorderd, veroordeeld worden om voor de helft mee te dragen in de kosten van het verlijden van de notariële akte van inschrijving en de registratie daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.
2.15.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
totaal € 2.185,77
in reconventie
2.16.
Wijst het gevorderde af, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in het (tussen)vonnis van 28 oktober 2015 onder rechtsoverweging 4.6 en 4.7.
2.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 904,-- voor salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 452,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat op basis van verjaring is ontstaan een erfdienstbaarheid van weg, inhoudende dat [eiseres] , als eigenaresse van perceel sectie A, nummer 3612 te Tegelen, gemeente Venlo (als heersend erf) is toegestaan om van perceel sectie A, nummer 6834 te Tegelen, gemeente Venlo (als lijend erf) gebruik te maken, in die zin dat eiseres met de auto achteruit rijend perceel A, nummer 6834 mag inrijden over een lengte van 3 meter om vervolgens van daaruit, gekeerd en rechtdoor, naar de Hoogstraat te rijden.
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de helft van de kosten van het verlijden van de notariële akte van inschrijving van de onder 3.1 genoemde erfdienstbaarheid van weg en de registratie daarvan in de daartoe bestemde openbare registers,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.185,77,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 904,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: FA