ECLI:NL:RBLIM:2017:2101

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
C/03/231738 / KG ZA 17-66
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging maatschap tandartsen door arbeidsongeschiktheid en gevolgen voor patiëntenbestand

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben twee tandartsen, eiser sub 1 en eiseres sub 2, een rechtszaak aangespannen tegen hun maat, gedaagde, die arbeidsongeschikt is geworden door een hersenbloeding en een herseninfarct. De maatschap, genaamd 'Accent Tandartsen', werd op 5 juli 2013 opgericht met als doel gezamenlijke exploitatie van een tandartspraktijk. Door de arbeidsongeschiktheid van gedaagde is de samenwerking onder druk komen te staan. Eiser sub 1 en eiseres sub 2 hebben de maatschap opgezegd op basis van de maatschapsovereenkomst, die voorziet in beëindiging bij blijvende arbeidsongeschiktheid van een maat. De eisers vorderen onder andere dat gedaagde zijn maandelijkse bijdrage aan de kosten van de maatschap blijft betalen en dat hij wordt verboden zijn patiëntenbestand aan een derde te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de maatschap op een redelijke manier is beëindigd en dat het patiëntenbestand beschikbaar moet blijven voor de praktijk. Tevens wordt een voorschot van € 50.000,- op de vergoeding voor gedaagde toegewezen, zodat de eisers de tijd hebben om de definitieve vergoedingen vast te stellen. De vordering tot betaling van de maandelijkse bijdrage wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/231738 / KG ZA 17-66
Vonnis in kort geding van 7 maart 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3. de maatschap
ACCENT TANDARTSEN,
gevestigd te Maastricht,
eisers,
advocaat mr. J.O.I. Leliveld en mr. J.J.C. Delahaye te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 februari 2017, met de producties 1-9,
  • de brief van [gedaagde] van 16 februari 2017, met de producties 1-8,
  • de brief van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van 17 februari 2017 met de producties 10-20,
  • de brief van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van 19 februari 2017 met productie 21,
  • de brief van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van 20 februari 2017 met productie 22,
  • de mondelinge behandeling op 20 februari 2017,
  • de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde] zijn tandartsen. Zij hebben op 5 juli 2013 een maatschapsovereenkomst ondertekend met het oog op de gezamenlijke exploitatie van een tandartspraktijk vanaf 1 januari 2014 onder de naam ‘Accent Tandartsen’.
2.2.
De maatschapsovereenkomst luidt onder meer als volgt:
‘1. Aanvang, duur, doelomschrijving en naam
1.1
Partijen gaan met ingang van 1 januari 2014, de aanvangsdatum, met elkaar een
burgerlijke maatschap aan met als doel het voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van één gezamenlijke tandartsenpraktijk (een kostenmaatschap) in het praktijkpand.
1.2
De maatschap wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
1.3
Partijen doen dat in samenwerking met elkaar doch elk zelfstandig en voor eigen
rekening en risico.
1.4
De kosten van de praktijk, zoals verwoord in artikel 5 lid 3, zullen gelijk over de 3
eenmanszaken van de 3 maten verdeeld worden ongeacht de omzet die binnen die eenmanszaak gemaakt wordt. Zij laten daartoe elk een eigen administratie voeren over hun eigen werkzaamheden.
(..)
1.8
Gedurende de onderlinge samenwerking zullen partijen toetredende nieuwe patiënten in onderling overleg tussen partijen verdelen waarbij een enkele partij over een kalenderjaar bezien nooit meer dan een derde deel van de nieuwe patiënten toebedeeld zal krijgen en waarbij de onderling verdeelde patiënten onderdeel zullen gaan vormen van ieders eigen patiëntenbestand. Bij vooromschreven onderlinge verdeling zal te allen tijde rekening worden gehouden met de vrije artskeuze van de patiënt.
2. Inbreng en kapitaalvorming
(..)
2.4
Er is een maatschapskas en er wordt op naam van de maatschap een bankrekening geopend.
2.5
De maten storten op deze gezamenlijke bankrekening een jaarlijks opnieuw te bepalen bedrag dat gelijk is aan 1/3 deel van het exploitatieverlies, om de liquiditeit van de maatschap te waarborgen.
(..)
5. Resultaatdeling
5.1
Onder resultaat van de maatschap zal worden verstaan de bruto-opbrengst van de door de mondhygiënist(e) en preventie-assistente gerealiseerde omzet, van de door derden gerealiseerde omzet op door hem/haar gehuurde deel van het praktijkpand, verminderd met alle kosten en uitgaven die door de gemeenschappelijke uitoefening van de praktijk zijn veroorzaakt.
5.2
Het resultaat van de maatschap zal door de maten worden gedragen zoals in artikel 2.5 is bepaald, ieder voor 1/3 deel, ongeacht de door de maten gerealiseerde omzet in hun respectievelijke eenmanszaken.
10. Waarneming en arbeidsongeschiktheid
(..)
10.3
Wanneer een maat door arbeidsongeschiktheid of anderszins langdurig niet in staat is om de praktijk uit te oefenen, zal deze maat, of indien deze maat daartoe niet in staat is zullen de andere maten, een waarnemer aanstellen. Hij/zij zal over de persoon van de waarnemer overleg plegen met de andere maten. De kosten verbonden aan de waarnemer komen ten laste van de afwezige maat.
10.4
Ieder der maten verbindt zich om (voor eigen rekening) een verzekering, AOV, af te
sluiten en in stand te houden voor de financiële gevolgen van de arbeidsongeschiktheid door ziekte of ongeval. De rechten op de uitkering komen toe aan de maten persoonlijk.
(..)
12. Beëindiging van de maatschap
De maatschap wordt (ten aanzien van één der maten) ontbonden:
12.1
door opzegging door één der maten aan de andere maten, met inachtneming van een
opzegtermijn van 12 maanden, of zoveel eerder of later als in onderling overleg overeengekomen wordt, met dien verstande dat een dergelijk opzegging niet zal kunnen leiden tot beëindiging voordat vijf jaar na de aanvangsdatum van deze overeenkomst zijn verstreken.
12.2.1
door opzegging van een der maten door de andere maten, mits eenstemmig, met
onmiddellijke ingang, om een dringende aan de betrokken maat onverwijld meegedeelde reden. Een dringende reden is aanwezig wanneer zich met betrekking tot één der maten een situatie voordoet, waarin van de andere maten niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij de samenwerking met deze maat voortzetten.
12.2.2
van een dringende reden is in ieder geval sprake:
(..)
d. indien sprake is van blijvende algehele of partiële arbeidsongeschiktheid van deze maat, waardoor hij/zij niet in staat is het beroep naar behoren uit te oefenen.
(..)
12.3
Indien de vertrekkende partij zijn eenmanszaak beëindigt wegens pensionering, is de
vertrekkende partij gehouden om haar aandeel in de gemeenschappelijke zaken, evenals liet patiëntenbestand, aan te bieden aan de blijvende partij, zulks per aangetekend schrijven. Voor liet patiëntenbestand zat de blijvende partij een nader te bepalen vergoeding per patiënt voldoen.
12.4
De blijvende partij is vrij om het vorenbedoeld aanbod te aanvaarden, met dien verstande dat zij gehouden is om binnen 4 weken na het tijdstip van aanbieding haar keuze per aangetekend schrijven kenbaar te maken.
12.5
Indien de blijvende partij geen gebruik wenst te maken van het onder lid 3 van dit artikel vermelde aanbod, is de vertrekkende partij vrij om haar aandeel over te dragen aan een opvolger, met inachtneming van het hieronder bepaalde. De vertrekkende partij die haar aandeel aan een opvolger wenst over te dragen, dient wat betreft de persoon van de opvolger de toestemming van de blijvende partij te hebben. De blijvende partij kan vorenbedoelde toestemming alleen weigeren op gegronde redenen. Gegronde redenen worden in ieder geval niet meer aanwezig geacht indien de blijvende partij ten aanzien van 2 aspirant-opvolgers haar toestemming heeft geweigerd.
13. Gevolgen van beëindiging – algemeen
13.1
Bij het einde van de overeenkomst eindigt de samenwerking van partijen (ten aanzien van de betrokken maat). De maat, die de samenwerking heeft opgezegd of aan wie de samenwerking is opgezegd wordt aangemerkt als de vertrekkende maat. Onder “vertrekkende maat” wordt in het hierna volgende ook begrepen de erven van
de overleden maat.
13.2
Bij het einde van de samenwerking als bedoeld in artikel 12 tegen enig tijdstip gedurende de loop van een kalenderjaar, zal per de datum van beëindiging een balans en een staat van baten en lasten, conform het bepaalde in artikel 4, worden opgemaakt.
13.3
Bij het einde van de samenwerking als gevolg van het bepaalde in artikel 12 lid 1 wordt de praktijk van de maatschap slechts Voortgezet indien de overblijvende maten hiermee met bekwame spoed, maar uiterlijk binnen een periode van 8 weken, instemmen.
114 Bij liet einde van de samenwerking als gevolg van één van de overige bepalingen in artikel 12 wordt de praktijk van de maatschap door de overblijvende maten voortgezet.
14. Gevolgen van beëindiging- voortzetting
14.1
Indien de praktijk van de maatschap wordt voortgezet krachtens artikel 13 lid 3 of artikel 13 lid 4, wordt het aandeel van de vertrekkende maat in het vermogen van de maatschap toegedeeld aan de voortzettende maten. Onder dit aandeel worden de schulden behorend tot het vermogen van de maatschap begrepen.
14.2
In verband met de voortzetting van de praktijk worden onder het vermogen van de
maatschap begrepen alle aan de uitoefening van de praktijk dienstige materiële zaken, ook indien deze tot het persoonlijk ondernemingsvermogen van de vertrekkende maat behoren.
14.3
Bij voortzetting van de praktijk als bedoeld in artikel 14 lid 1 vergoeden de voortzettende maten aan de vertrekkende maat een bedrag dat gelijk is aan de waarde van diens aandeel in het vermogen van de maatschap. Indien de waarde van dit aandeel negatief is, vergoedt de vertrekkende maat dit bedrag aan de voortzettende maten.
14.4
De waarde van diens aandeel in het vermogen van de maatschap zal aan/door de vertrekkende maat worden betaald in contanten of op een andere tussen partijen overeengekomen wijze, binnen 60 dagen nadat partijen overeenstemming over de hoogte van het bedrag en eventuele overige condities hebben bereikt.
15. Waardebepaling bij voortzetting
De waarde van het vermogen van de maatschap als bedoeld in artikel 14 lid 2 zal tussen de maten worden bepaald met inachtneming van de alsdan geldende normen en omstandigheden.
(..)’
2.3.
[gedaagde] is arbeidsongeschikt geworden voor het beroep van tandarts ten gevolge van een hersenbloeding op 25 juli 2015, gevolgd door een herseninfarct. Zijn praktijk is uitgeoefend door waarnemers. De laatste waarneemster is [naam waarneemster] . Er zijn met haar gesprekken gevoerd over de overname van de praktijk.
2.4.
[naam waarneemster] heeft in een bespreking op 30 december 2016 aan partijen meegedeeld de praktijk van [gedaagde] niet te zullen overnemen. [gedaagde] heeft toen meegedeeld dat het daarmee voor hem ophield.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben vervolgens op dezelfde dag aan [gedaagde] meegedeeld:
‘Hiermee delen wij u mede met onmiddellijke ingang de maatschap ten aanzien van u als maat te ontbinden. Wij doen dit op basis van artikel 12, paragraaf 2, lid 1 van de Maatschapsovereenkomst zoals op 5 juli 2013 door partijen overeengekomen en ondertekend.
(..)
Volgens artikel 12, paragraaf 2, lid 2, dus d staat: “Van een dringende reden is in ieder geval sprake: indien sprake is van blijvende algehele of partiele arbeidsongeschiktheid van deze maat, waardoor hij/zij niet in staat is het beroep naar behoren uit te kunnen oefenen. (..)”
Gelet op de huidige situatie en met inachtneming van de feiten is er sprake van blijvende (partiele) arbeidsongeschiktheid waardoor een dringende reden aan de orde is.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] zal veroordelen om de maatschapsovereenkomst na te komen en in dat kader de maandelijkse bijdrage in de kosten van de maatschap van € 10.000,- te betalen,
II. [gedaagde] zal verbieden zijn patiëntenbestand aan een derde te verkopen, los van zijn positie in de maatschap, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,- per overtreding,
III. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
De zaak is spoedeisend omdat de maatschap vanwege de hoge kosten er belang bij heeft dat het patiëntenbestand van [gedaagde] niet aan een derde wordt verkocht en [gedaagde] zijn deel van de kosten blijft betalen.
Uitgangspunt
4.2.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Partijen hebben een zogenoemde kostenmaatschap willen aangaan, zoals is neergelegd in art. 1.1 van de maatschapsovereenkomst. Zij wensten een gezamenlijke tandartsenpraktijk te voeren, met een gelijke deling van kosten, maar ieder met een eigen patiëntenbestand. Uit de stellingen van beide partijen blijkt dat zij hebben beoogd dat de samenwerking zou worden aangegaan voor de duur van ten minste vijf jaar. Deze termijn houdt verband met de hoge aanvangskosten van de maatschap, met name voor het verwerven van de benodigde apparatuur te verwerven en de daarmee samenhangende leasecontracten. Dit uitgangspunt komt onder meer tot uitdrukking in art. 12, aanhef en onder 1, van de maatschapsovereenkomst, dat bepaalt dat opzegging niet zal kunnen leiden tot beëindiging voordat vijf jaar na de aanvangsdatum van de overeenkomst zijn verstreken.
4.3.
In het licht van wat partijen voor ogen stond, zijn de patiëntenbestanden van de tandartsen een wezenlijk en onmisbaar onderdeel van de praktijkvoering. De patiëntenbestanden moeten de inkomsten genereren om de kosten van de maatschap te kunnen voldoen. De patiëntenbestanden vormen dus de verdiencapaciteit die nodig is om de praktijk te kunnen voeren. Uit de maatschapsovereenkomst vloeit daarom voort dat partijen hebben beoogd dat de patiëntenbestanden voor een periode van ten minste vijf jaar voor de praktijk behouden zouden blijven.
Opzegging
4.4.
[gedaagde] is in 2015 volledig arbeidsongeschikt geworden. Art. 12, aanhef en onder 12.2.1 in samenhang met 12.2.2, aanhef en onder d, van de maatschapsovereenkomst bepaalt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de maatschap in dit geval kunnen opzeggen. De maatschapsovereenkomst voorziet erin dat zij in dat geval de praktijk van de maatschap kunnen voortzetten en dat zij aan [gedaagde] een bedrag vergoeden dat gelijk is aan de waarde van diens aandeel in het vermogen van de maatschap, tegen toedeling aan hen van dat aandeel (art. 13 en art. 14). In de maatschapsovereenkomst is niet uitdrukkelijk geregeld wat in een dergelijk geval moet gebeuren met het patiëntenbestand van [gedaagde] .
4.5.
[gedaagde] heeft eind december 2016, toen de huidige waarneemster [naam waarneemster] te kennen gaf zijn aandeel in de maatschap niet te zullen overnemen, meegedeeld dat hij zijn bijdrage in de kosten van de maatschap zou beëindigen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben vervolgens de maatschap opgezegd. Beide verklaringen (de mededeling van [gedaagde] en de opzegging door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ) moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien. Beide zijn het gevolg van het feit dat [gedaagde] door de hem overkomen arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is de tandartsenpraktijk uit te oefenen en er nog geen opvolger is gevonden. Enerzijds kan van [gedaagde] niet worden verlangd dat hij, ook na anderhalf jaar arbeidsongeschiktheid, blijft bijdragen in de kosten van de maatschap en tevens de waarneming blijft bekostigen. Anderzijds hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] er belang bij dat zij de praktijk met een ander kunnen voortzetten, zeker wanneer [gedaagde] niet meer bijdraagt in de kosten. De wederzijdse verklaringen zijn dan ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht moeten nemen. De verklaringen hebben tot gevolg dat de maatschap op of rond 31 december 2016 is beëindigd.
Voortzetting
4.6.
Uit de stellingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] volgt dat zij de maatschap voortzetten. Gelet op het bepaalde in de artt. 13 en 14 van de maatschapsovereenkomst zullen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aan [gedaagde] diens aandeel in het vermogen van de maatschap moeten vergoeden. In verband met de voortzetting van de praktijk worden onder het vermogen van de maatschap begrepen alle aan de uitoefening van de praktijk dienstige materiële zaken, ook indien deze tot het persoonlijk ondernemingsvermogen van [gedaagde] behoren (art. 14.2). Wat betreft het patiëntenbestand geldt dat zo veel mogelijk moet worden aangesloten bij hetgeen partijen bij het aangaan van de maatschap voor ogen heeft gestaan. Gelet op het belang van het patiëntenbestand voor de maatschap gedurende de aanvangsperiode van vijf jaar (zie 4.3) en de toedeling van het aandeel van [gedaagde] in het vermogen van de maatschap (waaronder alle aan de uitoefening van de praktijk dienstige materiële zaken) aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onder de verplichting de waarde daarvan aan hem te vergoeden, behoort het patiëntenbestand in beginsel beschikbaar te blijven voor de praktijk van de maatschap. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen het patiëntenbestand daarom mogen overnemen, echter tegen betaling van een redelijke vergoeding.
Vorderingen
4.7.
Wat het voorgaande meebrengt voor de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , wordt hierna besproken.
4.8.
Een verbod voor [gedaagde] om het patiëntenbestand aan een derde te verkopen zonder opvolging van [gedaagde] in de praktijk van de maatschap, is aanvaardbaar met inachtneming van het volgende. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben de beschikking gekregen over het patiëntenbestand van [gedaagde] en alle aan de uitoefening van de praktijk dienstige materiële zaken, ook indien deze behoren tot het persoonlijk ondernemingsvermogen van [gedaagde] . Zij kunnen daarmee de kosten van de maatschap betalen en winst genereren.
Daar staat het volgende tegenover. [gedaagde] kan zijn praktijk niet meer uitoefenen door de hem overkomen arbeidsongeschiktheid en kan daarmee dus geen inkomen meer verwerven. De overdracht van zijn patiëntenbestand en het vertrek uit de maatschap geven hem wel recht op een vergoeding. De redelijkheid en billijkheid die [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] jegens [gedaagde] in acht behoren te nemen, brengt mee dat zij hem een voorschot op die vergoeding moeten voldoen. De hoogte van de vergoedingen valt in dit kort geding niet vast te stellen, maar de voorzieningenrechter acht in de omstandigheden van dit geval een voorschot van
€ 50.000,- passend. Partijen kunnen vervolgens de tijd nemen om al dan niet met behulp van deskundigen de hoogte van de vergoedingen vast te stellen.
4.9.
De vordering wordt daarom voor een beperkte duur toegewezen, namelijk voor de duur van twee maanden. Die periode geeft [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de gelegenheid te zorgen voor de financiering van het voorschot en, indien nodig, een betalingsregeling te treffen met [gedaagde] . Het spreekt vanzelf dat partijen ook in dit opzicht zich jegens elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Indien de noodzaak daartoe blijkt, kunnen partijen zich aan het einde van deze termijn opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden voor het vragen van een nadere voorlopige voorziening.
4.10.
Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen reden omdat erop mag worden vertrouwd dat [gedaagde] zich zal houden aan het verbod tot verkoop van het patiëntenbestand.
4.11.
De beëindiging van de maatschap met [gedaagde] en de toedeling van diens aandeel en patiëntenbestand aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , brengen mee dat [gedaagde] niet meer is gehouden om bij te dragen in de kosten van de maatschap. De desbetreffende vordering moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
Partijen zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld, zodat er reden is voor compensatie van de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] om gedurende twee maanden vanaf de datum van dit vonnis zijn patiëntenbestand aan een derde te verkopen, zonder dat die derde tevens zijn positie in de maatschap overneemt,
5.2.
bepaalt dat partijen hun eigen kosten dragen,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: WL