In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgevaardigd. De procedure begon met een dagvaarding op 1 februari 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 februari 2017. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen en voorlopige aanslagen die door de Belastingdienst zijn opgelegd, en hebben verzocht om uitstel van betaling. De Belastingdienst heeft echter beslag gelegd op verschillende zaken en bankrekeningen van eisers, omdat zij geen zekerheid hebben gesteld voor de openstaande belastingschuld.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de dwangbevelen onterecht zijn. De vorderingen van eisers, waaronder het verzoek om uitstel van betaling en de opheffing van beslag, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Ontvanger rechtmatig heeft gehandeld door de dwangbevelen uit te voeren, aangezien eisers niet aan de voorwaarden voor uitstel van betaling hebben voldaan. Bovendien is vastgesteld dat de vorderingen van eisers niet meer relevant zijn, omdat de Ontvanger heeft aangegeven dat het loonbeslag is opgeheven en reeds geïncasseerde bedragen zijn terugbetaald.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzet ongegrond verklaard en de vorderingen van eisers afgewezen, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten op 23 februari 2017.