ECLI:NL:RBLIM:2017:1969

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
C/03/231746 / KG ZA 17-69
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en wijziging van BKR-registraties in kort geding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W.C. Vranken, een kort geding aangespannen tegen Lindorff B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Dijkema. Eiser vordert de opheffing van een op 13 december 2016 gelegd conservatoir beslag op zijn woning en het doorhalen van BKR-registraties die door Lindorff zijn aangebracht. Eiser stelt dat de vordering van Santander Consumer Finance Benelux B.V. niet rechtsgeldig aan Lindorff is overgedragen, wat de basis vormt voor zijn vordering.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 23 februari 2017, waarbij de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen heeft gehoord. Eiser heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de wijziging van de BKR-registraties, omdat deze zijn toegang tot schuldsaneringstrajecten zou kunnen beïnvloeden. Lindorff heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat het beslag inmiddels is opgeheven en dat er geen spoedeisend belang meer is voor de vordering van eiser.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is bij de vordering van eiser, aangezien het beslag al is opgeheven en Lindorff enkele BKR-registraties heeft laten verwijderen. De rechter heeft ook opgemerkt dat in kort geding geen declaratoire uitspraak kan worden gedaan over de rechtsgeldigheid van de overdracht van de vordering. De vordering van eiser is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/231746 / KG ZA 17-69
Vonnis in kort geding van 24 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.W.C. Vranken te Heerlen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDORFF B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum.
Partijen zullen hierna [eiser] en Lindorff genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief van Lindorff van 21 februari 2017 met producties,
  • de mondelinge behandeling van 23 februari 2017,
  • de pleitnota van Lindorff.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna: Santander) heeft [eiser] krediet verstrekt, onder meer bij overeenkomst van 22 februari 2013, met nummer 29-3620282.
2.2.
Bij brief van 29 juni 2016 heeft Lindorff aan [eiser] meegedeeld dat de vordering uit de onder 1 genoemde overeenkomst aan haar is verkocht en overgedragen.
2.3.
Lindorff heeft op 13 december 2016 conservatoir beslag laten leggen op de woning van [eiser] ter verzekering van het verhaal van de eerdergenoemde vordering. Het beslag is op 20 februari 2017 opgeheven.
2.4.
Lindorff heeft bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) vermeldingen laten registeren met betrekking tot kredieten die Santander aan [eiser] heeft verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Lindorff zal veroordelen het op 13 december 2016 gelegde beslag op te heffen en BKR-registraties door te halen.
3.2.
Lindorff voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gelegde beslag is inmiddels opgeheven. Verder heeft Lindorff enkele BKR-registraties laten verwijderen.
4.2.
[eiser] wenst dat Lindorff niet als kredietverstrekker in het BKR wordt vermeld omdat volgens hem niet vast staat dat de vordering van Santander rechtsgeldig aan Lindorff is overgedragen. [eiser] heeft de overdracht ook aan de orde gesteld in de bodemzaak en bij de Geschillencommissie BKR.
4.3.
Niet valt in te zien dat [eiser] er een spoedeisend belang bij heeft dat in het BKR niet Lindorff als kredietverstrekker is vermeld, maar Santander. De vordering om BKR-registraties door te halen, is daarom niet toewijsbaar in kort geding. Evenmin is aannemelijk dat het voor de toelating van [eiser] tot enig schuldsaneringstraject een voorwaarde is dat komt vast te staan of de vordering van Santander rechtsgeldig aan Lindorff is overgedragen. De voorzieningenrechter laat dan nog in het midden dat in kort geding geen (declaratoire) uitspraak kan worden gegeven over de vraag of een rechtsgeldige overdracht van de vordering van Santander aan Lindorff heeft plaatsgevonden. Het ligt overigens voor de hand dat [eiser] eenvoudig aan Santander vraagt of zij de vordering aan Lindorff heeft verkocht en overgedragen, als hij daaraan twijfelt.
4.4.
Wat betreft de proceskosten geldt het volgende. Het beslag is opgeheven na dagvaarding in kort geding. Anderzijds heeft [eiser] het kort geding voortgezet zonder spoedeisend belang bij de overgebleven vordering. Een en ander is aanleiding voor compensatie van de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat zij hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: WL