ECLI:NL:RBLIM:2017:1927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
5583252 AZ VERZ 16-246
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en betaling achterstallig loon in een fysiotherapiepraktijk

In deze zaak verzoekt de werkgever, een fysiotherapiepraktijk, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster, een fysiotherapeute, op basis van dringende redenen en een verstoorde arbeidsverhouding. De werkgever stelt dat de werkneemster vertrouwelijke patiëntgegevens heeft opgenomen zonder toestemming en dat er een ernstig verwijtbaar handelen heeft plaatsgevonden. De werkneemster verzoekt in een tegenverzoek om betaling van achterstallig loon en vakantiebijslag, stellende dat zij recht heeft op een garantieloon van € 1.907,40 bruto per maand, ongeacht het aantal gewerkte uren. De rechtbank oordeelt dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de verwijten aan de werkneemster en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkgever af en kent de werkneemster het achterstallige loon toe, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer 5583252 AZ VERZ16-246
Beschikking van 24 februari 2017
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , handelend onder de naam [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij ten aanzien van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. M. Callemeijn
tegen
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij ten aanzien van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. E.V.C. Savelkoul.
Partijen zullen hierna [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 11 bijlagen
  • het verweerschrift, met tevens een voorwaardelijk en een onvoorwaardelijk tegenverzoek, met 15 bijlagen
  • de op 30 januari 2017 ontvangen bijlagen 12 tot en met 25 van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]
  • de eveneens op 30 januari 2017 ontvangen bijlagen 16 tot en met 20 van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
  • de mondelinge behandeling op 31 januari 2017, waarbij door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een pleitnota (tevens verweerschrift) is overgelegd
  • de op 3 en 9 februari 2017 ingekomen e-mailberichten van respectievelijk [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] .
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is een fysiotherapiepraktijk. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] (hierna: [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ) is de eigenaar van deze onderneming (een eenmanszaak).
2.2.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft op 1 april 2015 de activiteiten van Arms & Legs B.V. overgenomen. Eigenaar van Arms & Legs B.V. was [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , de vader van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Ten tijde van de overname was [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam in de functie van fysiotherapeut. [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is na de overname bij [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] werkzaam gebleven als fysiotherapeut.
2.3.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar vader (namens Arms & Legs B.V.) hebben een arbeidsovereenkomst ondertekend op 4 juli 2012 waarin is bepaald dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] met ingang van 1 mei 2001 in dienst van Arms & Legs B.V. treedt in de functie van fysiotherapeut. In artikel 15 van deze arbeidsovereenkomst is “de collectieve arbeidsovereenkomst alsmede de daarbij behorende bijlagen” van toepassing verklaard.
2.4.
Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De werknemer komt in dienst op basis van variabel salaris en de arbeidsduur bedraagt gemiddeld 30 uren per week en minimaal 22½ uren per week, zijnde 75% van het gemiddeld aantal te werken uren.”
2.5.
Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Grondslag voor de berekening van het aan de werknemer toekomende salaris zijn de door de werknemer in dienst van de werkgever verrichte behandelingen met dien verstande dat de totale loonkosten voor de werkgever 66% bedragen van de door de werknemer zelf gerealiseerde omzet van ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden. Het percentage wordt bepaald door het te verlonen omzetpercentage.
Het garantiesalaris bedraagt € 1.907,40 bruto per maand.
(Het garantiesalaris wordt bepaald door het overeengekomen aantal minimaal te werken uren te vermenigvuldigen met het door FWV en FDV aan te geven uurloon).
Het bruto maandsalaris bedraagt € 1.986,75. (Het bruto maandsalaris bestaat uit een twaalfde gedeelte van het bruto jaarsalaris na aftrek van de vakantietoeslag. Indien de werkgever de koopsomnota’s voor de werknemer voldoet wordt tevens het bedrag voor de pensioenverzekering ingehouden).”
2.6.
De cao voor de vrijgevestigde fysiotherapiepraktijk (hierna: de cao) is laatstelijk (op onderdelen) tot 1 januari 2004 algemeen verbindend verklaard.
2.7.
In het algemeen verbindend verklaarde artikel 12 lid 1 van de cao is, voor zover hier van belang, bepaald:
“Naast vakantie overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, is er een aantal verlofrechten overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. (…)
Bij variabel salaris geschiedt het opnemen van verlof voor eigen rekening.”
2.8.
In het algemeen verbindend verklaarde artikel 13 lid 2 van de cao is, voor zover hier van belang, bepaald:
“Het opnemen van ADV bij variabel salaris geschiedt evenals het opnemen van verlof voor eigen rekening.”
2.9.
Op 4 november 2014 is door ….een verklaring opgesteld waarin (onder meer) het volgende is vermeld:
“Allereerst is het van belang te vermelden en te bevestigen dat er per medewerker / per jaar afspraken zijn gemaakt over het aantal vrije, vakantie dagen en A.D.V. dagen. Over deze dagen zijn in het verleden afspraken gemaakt, en volgen nauwkeurig de – in relatie met het aantal afgesproken arbeidsuren- en procentuele afgeleide van het aantal dat bij full-time contract steeds geldt: 24 verlofdagen en 8 A.D.V. dagen per jaar. Daarbij is afgesproken dat deze dagen in overleg met de praktijkeigenaar opgenomen worden, en dat deze onbetaald zijn. We hebben hier dus te maken met onbetaalde verlofdagen.”
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft deze verklaring niet ondertekend.
2.10.
In december 2014 is voorts door….de volgende verklaring opgesteld:
“Op verzoek van de overnemer,
Heb ik de taak om van eenieder te vragen om bevestiging dat de lonen tot nu toe berekend worden volgens de bijgevoegde tabel met tarieven zoals die de basis vormen voor de berekening van de te verlonen bedragen. Bijgevoegd ook de methodiek voor de berekening van de omzetcijfers, zoals die bij jullie nog wel bekend is, stammend uit de tijd dat er nog een cao gold.
Heden december 2014 verklaren alle medewerkers, op variabel loon werkend, dat bovenvermelde methodiek toegepast wordt ter berekening van de te verlonen omzetcijfers.”
Deze verklaring is door (onder anderen) [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ondertekend.
De verklaring heeft een bijlage getiteld
“Vervolg advies FWV omtrent uitvoering regelingen uit bijlage 6 bij CAO-V.”
In deze bijlage wordt onder meer vermeld:
“Uurloon voor berekening garantiesalaris per 1 januari 2008 bedraagt € 18,70 (excl. vakantietoeslag)”
2.11.
Vanaf 1 april 2015 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (gemiddeld) minder dan 22,5 uur per week werkzaamheden verricht.
2.12.
In april 2015 heeft de dochter van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een ernstig ongeluk gehad. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft in verband daarmee aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zorgverlof toegekend van 6 april 2015 tot 19 april 2015. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft aansluitend een week vakantie opgenomen.
2.13.
Op 13 juli 2015 heeft een personeelsvergadering plaatsgevonden waarbij (ook) [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [naam financieel adviseur] (financieel adviseur van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ) aanwezig waren. Tijdens die vergadering is namens [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in ieder geval benadrukt dat de werknemers voldoende uren dienden te werken in relatie tot het garantiesalaris.
2.14.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft met ingang van 20 juli 2015 tot en met 2 augustus vakantie opgenomen. Tijdens deze vakantie heeft de dochter van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] wederom een ernstig ongeval gehad, als gevolg waarvan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich nog tijdens deze vakantie heeft ziek gemeld.
2.15.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft gereïntegreerd van 30 september 2015 tot 1 februari 2016 door op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden voor [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verricht. Op laatstgenoemde datum heeft zij haar werkzaamheden weer volledig hervat.
2.16.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2016 is namens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat zij (veel) te weinig loon heeft ontvangen.
2.17.
Op 18 februari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , [naam financieel adviseur] voornoemd, [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar partner [naam partner] . Tijdens dat gesprek is namens [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het standpunt ingenomen dat, indien [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op jaarbasis gemiddeld minder dan de overeengekomen 22,5 uur per week werkt, aan haar loon uitbetaald wordt op grond van de daadwerkelijk door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gewerkte uren.
2.18.
Op 16 maart 2016 heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] € 1.000,00 netto betaald.
2.19.
Partijen hebben vervolgens vanaf april 2016 gecorrespondeerd en overlegd over de vraag wat de juiste wijze is waarop het loon van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] berekend dient te worden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daarbij het standpunt ingenomen dat zij, ongeacht het aantal gewerkte uren, in ieder geval recht heeft op het garantieloon. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft dit betwist en heeft daarbij vastgehouden aan haar standpunt dat, indien minder dan 22,5 uren per week wordt gewerkt, [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] recht heeft op loon over de daadwerkelijke gewerkte uren. Daarbij is voorts door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het standpunt ingenomen dat zij over verlofdagen geen loon aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd is. Daarnaast hebben partijen gediscussieerd over het overeengekomen uurloon. Partijen zijn uiteindelijk niet tot overeenstemming gekomen.
2.20.
In de loop van de tijd is een persoonlijk conflict ontstaan tussen [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Dit conflict is geëscaleerd op 17 september 2016 als gevolg waarvan de samenwerking tussen [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] per direct is beëindigd.
2.21.
In september 2016 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ‘opnames’ van een patiënt gemaakt voor cursusdoeleinden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daarvoor geen toestemming aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gevraagd.
2.22.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft op enig moment, op verzoek van haar vader [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , een cd-rom met medische informatie van een patiënt van [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] meegenomen. Op 19 september 2016 heeft de betreffende patiënt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzocht de cd-rom aan haar te retourneren. Op 29 september 2016 heeft de betreffende patiënt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] telefonisch medegedeeld dat zij behandeld wenst te worden door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en wederom verzocht de cd-rom aan haar te retourneren. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is door een collega over dit telefonisch onderhoud geïnformeerd waarna [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de cd-rom uit haar auto heeft gehaald.
2.23.
Op 29 september 2016 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (op verzoek van haar vader [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ) zonder [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] daarvan vooraf mededeling te doen een fotolijst (met persoonlijke foto’s van [naam vader verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ) meegenomen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft bij e-mailbericht van diezelfde dag aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat zij de fotolijst heeft meegenomen.
2.24.
Op 4 oktober 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , [naam financieel adviseur] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is na afloop van het gesprek door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geschorst / op non-actief gesteld.

3.Het verzoek van de werkgever

[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt:
de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair zonder toekenning van een transitievergoeding en subsidiair met toekenning van een transitievergoeding van € 5.081,13 bruto,
te bepalen dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de transitievergoeding in 6 termijnen aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] mag voldoen,
de einddatum van de arbeidsovereenkomst primair te bepalen op grond van artikel 7:671b lid 8 onder b BW en subsidiair op grond van artikel 7:671 lid 8 onder a BW,
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.1.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] (samengevat) het volgende aan.
3.1.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft zonder [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te informeren en, in strijd met ‘Gedragsregel 34’, zonder schriftelijke toestemming van de betreffende patiënt opnames met vertrouwelijk (medisch) materiaal gemaakt voor cursusdoeleinden. De patiënt en zijn dochter hebben bij [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] naderhand gevraagd waar de opnames voor gebruikt worden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft de patiënt derhalve niet voldoende geïnformeerd. Ook had zij vooraf overleg moeten voeren met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Dit gebrekkig informeren verwijt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Ook neemt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het hoog op dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vervolgens, nadat zij hierover is aangesproken, zeer laconiek gereageerd heeft met de stelling dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet geïnformeerd hoefde te worden en de patiënt evenmin.
3.1.2.
Het in bezit hebben en houden van de cd-rom met patiëntengegevens acht [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ontoelaatbaar. Temeer daar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dit heeft verzwegen. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft in strijd met ‘de Beroepsethiekregels’ gehandeld en in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Hierdoor heeft zij [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in een risicovolle situatie gebracht. Daarnaast is het meenemen van de cd-rom volgens [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ontoelaatbaar omdat zij dit op verzoek van haar vader heeft gedaan terwijl haar door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] uitdrukkelijk was verzocht zich niet in de discussie tussen [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en haar vader te mengen en geen eigendommen uit de praktijk mee te nemen, ook niet als haar vader daarom vroeg. Met dit verzoek heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volgens [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ingestemd.
3.1.3.
In strijd met de afspraken tussen [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft zij willens en wetens op verzoek van haar vader de fotolijst meegenomen op het moment dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet aanwezig was.
3.1.4.
Op grond van hetgeen onder 3.1.1. tot en met 3.1.3. is aangevoerd, is [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van mening dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] waardoor van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] komt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen transitievergoeding vanwege dit ernstig verwijtbaar handelen van Groneneschild.
3.1.5.
Subsidiair is [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van mening dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voert dienaangaande aan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich ‘vierkant’ opstelt in de discussie omtrent de hoogte van het loon. Voorts stelt zij dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de bij [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geldende regels aan haar laars lapt en laconiek reageert als zij daarop wordt aangesproken. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maakt nieuwe behandelmethodes (shockwave) niet kenbaar aan patiënten en zij plant huisbezoeken op andere dan de intern afgesproken tijden. Als zij op één en ander door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wordt aangesproken, gaat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ‘vol in de aanval of geeft ze aan de problemen niet te zien’ aldus [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Daarnaast is vertrouwen in een kleine praktijk zoals die van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] essentieel en dit vertrouwen is gelet op hetgeen onder 3.1.1. tot en met 3.1.3. is aangevoerd zodanig geschaad dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. De verzochte betaling in termijnen van de transitievergoeding grondt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op de stelling dat er anders sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] .
3.2.
Het verweer van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] strekt tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Ten aanzien van de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gemaakte ‘opnames’ is ter zitting komen vast te staan dat het in feite gaat om een schriftelijk stuk (door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] als bijlage 9 overgelegd). [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daarin verslag gedaan van haar onderzoeksbevindingen van een patiënt van wie de gegevens zijn geanonimiseerd. Het verslag is door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gebruikt voor een door haar gevolgde cursus neurorevalidatie. Het verwijt van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zodoende gegevens van vertrouwelijke aard aan derden (mede-cursisten) heeft verstrekt treft geen doel aangezien het verslag niet valt te herleiden tot een concrete persoon. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt nog dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op grond van “Gedragsregel 34” niet zonder schriftelijke toestemming van de patiënt gegevens van vertrouwelijke aard had mogen verstrekken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onduidelijk gebleven op welke gedragsregel [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich in dezen beroept. Voor het geval dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bedoelt zich te beroepen op art. 34 van “Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut”, overweegt de kantonrechter dat ook dit artikel schriftelijke toestemming slechts voorschrijft voor gebruik van feiten van vertrouwelijke aard. Daarnaast is niet komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vertrouwelijke patiëntgegevens aan derden heeft verstrekt. De gegevens waren immers geanonimiseerd. Dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verplicht was vooraf schriftelijke toestemming te verkrijgen van de patiënt alvorens zij van de betreffende gegevens gebruik mocht maken, is derhalve evenmin komen vast te staan. Bovendien staat (onbetwist) vast dat de patiënt vooraf mondeling heeft ingestemd met het gebruik van de gegevens. Het verwijt dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de patiënt onvoldoende heeft geïnformeerd, heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te weinig onderbouwd. Het enkele feit dat deze patiënt (althans de dochter van de patiënt) met [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] contact heeft opgenomen voor nadere uitleg omtrent de bedoeling van de ‘opnames’ leidt niet tot die conclusie. Die uitleg heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] bovendien vervolgens nogmaals gegeven en niet gebleken is dat de patiënt daarna alsnog bezwaren heeft geuit tegen het gebruik van de gegevens. Dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verplicht was vooraf met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te overleggen omtrent de ‘opnames’ is evenmin komen vast te staan. Waar [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dit verwijt op baseert is onduidelijk gebleven. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat zij zich laconiek heeft gedragen nadat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] haar omtrent een en ander heeft aangesproken. Een verdere onderbouwing van deze stelling heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet gegeven. Derhalve is niet komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] laconiek gereageerd heeft, wat overigens op zichzelf geen verwijtbaar gedrag is. Zelfs indien [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op die wijze zou hebben gereageerd kan haar daar geen verwijt van gemaakt worden omdat er in wezen niets laakbaars aan vooraf is gegaan waarop zij anders had behoren te reageren.
4.2.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ten onrechte [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een verwijt maakt van het meenemen van de fotolijst met persoonlijke foto’s die haar vader toebehoren. Vast staat dat de fotolijst met foto’s eigendom is van de vader van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft gewacht met het meenemen van de lijst tot het moment dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet aanwezig was. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] lijkt hiermee te betogen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de lijst stiekem heeft willen meenemen. Dit betoog moet worden verworpen aangezien [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] nog diezelfde dag (onbetwist) via e-mail aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft medegedeeld de lijst meegenomen te hebben. Zondere nadere toelichting, die ontbreekt, valt daar geen heimelijk handelen in te ontwaren. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt nog dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft medegedeeld dat zij zich niet diende te mengen in de discussie tussen [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en haar vader en dat zij geen eigendommen uit de praktijk diende mee te nemen. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verwijt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat zij in strijd met die mededeling gehandeld heeft. Ook dit verwijt treft geen doel aangezien niet is komen vast te staan de [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voornoemde mededeling gedaan heeft. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat namelijk en [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Zelfs als [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wel die mededeling zou hebben gedaan, is het handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet in strijd daarmee geweest. Fysiomix heeft namelijk niet uitgelegd op welke wijze [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich in de
discussie, een twist met woorden, zou hebben gemengd door het meenemen van de fotolijst. De fotolijst is bovendien onbetwist eigendom van de vader van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zodat niet gezegd kan worden dat zij eigendommen (waarmee [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft bedoeld: eigendommen van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ) heeft meegenomen.
4.3.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] kan wel een verwijt gemaakt worden van het feit dat zij een cd-rom van een (voormalige) patiënt van haar vader heeft meegenomen. De cd-rom is weliswaar eigendom van deze patiënt, maar vast staat dat daarop vertrouwelijke medische gegevens staan en dat deze gegevens door de patiënt aan [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verstrekt toen de vader van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daar nog werkte. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat de patiënt via haar vader
heeft verzocht om teruggave van de cd-rom. Dit laat evenwel onverlet dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] die cd-rom niet zonder overleg met en toestemming van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] mee naar huis had mogen nemen. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft voorts nog aangevoerd dat de patiënt op 19 en 29 september 2016 met [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft gebeld. De eerste keer heeft de patiënt verzocht om de cd-rom te retourneren. De tweede keer heeft de patiënt gebeld met de mededeling dat zij door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] behandeld wenste te worden en heeft zij wederom geïnformeerd naar de cd-rom. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt dat tussen deze twee telefonische contacten binnen de praktijk tevergeefs is gezocht naar de cd-rom, dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] al die tijd wist dat naar de cd-rom gezocht werd en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] desondanks niet heeft medegedeeld dat de cd-rom in haar bezit was. De kantonrechter is op dit punt van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op de hoogte was van het eerste telefonische verzoek van de patiënt. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betwist dat namelijk. Het had dan op de weg gelegen van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om de stelling dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] al die tijd wist dat naar de cd-rom gezocht werd nader te onderbouwen. Die onderbouwing is uitgebleven. Ook de schriftelijke verklaring van 24 januari 2017 van [naam] (bijlage 16) duidt er niet op dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op de hoogte was van het eerste telefonische verzoek van de patiënt.
4.4.
De kantonrechter is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat alleen het verwijt van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de cd-rom niet had mogen meenemen terecht is gemaakt. De stelling van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat dit als ernstig verwijtbaar handelen gekwalificeerd dient te worden, wordt verworpen. De jurisprudentie waar [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] naar verwijst ziet op zaken waarvan het feitencomplex op relevante onderdelen aanzienlijk afwijkt van deze zaak. Van belang is daarbij dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , anders dan in de zaken waar [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] naar verwijst, een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat ze de cd-rom heeft meegenomen en dat gesteld noch gebleken is dat zij die gegevens (al dan niet voor privé-doeleinden) heeft geraadpleegd. In dit licht bezien is de kantonrechter van oordeel dat het verwijtbare handelen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] met betrekking tot de cd-rom niet zodanig is dat van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
Op grond van voorgaande overwegingen kan de door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan haar verzoek ten grondslag gelegde ‘e-grond’ niet tot toewijzing van het verzoek leiden.
4.6.
De subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegde ‘g-grond’ kan evenmin tot toewijzing daarvan leiden. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.6.1.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verwijst ook voor deze grondslag naar de hiervoor reeds besproken verwijten. De kantonrechter is van oordeel dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] die verwijten tegenover [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] veel te zwaar aangezet heeft, temeer daar die verwijten grotendeels ten onrechte zijn gemaakt. Als de arbeidsverhouding daardoor in de subjectieve beleving van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] al verstoord is, en daar lijkt het wel op, vindt die verstoring geen objectieve rechtvaardiging in de gedragingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en moet zij geacht worden door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zelf te zijn veroorzaakt. Het ligt dan op de weg van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om te bewerkstelligen dat de verhouding tussen partijen weer wordt verbeterd. In ieder geval is er dan geen sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in redelijkheid niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.6.2.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] grondt de verstoorde arbeidsrelatie voorts op de ‘vierkante’ opstelling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de discussie over de wijze waarop haar loon vastgesteld dient te worden. Dat de discussie over de hoogte van het loon in deze zaak tot een verstoring van de arbeidsverhouding heeft geleid, is onvoldoende gebleken. De discussie hierover heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, op een zakelijk manier plaatsgevonden. In het bijzonder is niet gebleken dat door het feit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in die discussie niet is afgeweken van haar standpunt een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] had en heeft bovendien goede argumenten om in die discussie de uitleg die [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geeft aan de arbeids-overeenkomst te (blijven) betwisten.
4.6.3.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt voorts dat de arbeidsverhouding verstoord is doordat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelselmatig minder dan de overeengekomen 30 uur per week gewerkt heeft en dat zij halsstarrig is blijven vasthouden aan een werkweek van 22,5 uur per week. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft deze stellingen van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in zoverre betwist dat zij weliswaar een periode minder gewerkt heeft als gevolg van de twee ongevallen van haar dochter en haar eigen arbeidsongeschiktheid, maar dat zij nimmer geweigerd heeft meer dan 22,5 uur per week te werken. De kantonrechter begrijpt dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet verwijt dat zij gedurende de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geschetste periode minder heeft gewerkt en dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] daarin ook niet de oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding ziet. Partijen zijn derhalve op dit punt nog slechts verdeeld over de vraag aan wie het structureel minder dan 30 uur per week werken buiten die periode toegerekend dient te worden verweten. De kantonrechter is van oordeel dat in een werkgever-werknemersrelatie (zoals de onderhavige) het op de weg van de werkgever ligt om de werknemer in staat te stellen en -indien nodig- op te dragen de arbeid in de overeengekomen urenomvang te verrichten. Niet gebleken is dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dit gedaan heeft. Het enkele feit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij e-mailbericht van 14 maart 2016 erop is geattendeerd dat zij geen gaten in haar planning moet laten ontstaan, is daartoe onvoldoende.
4.7.
Op grond van bovenstaande overwegingen zal het verzoek van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] afgewezen worden.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op
€ 400,00 salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag van voldoening.

5.Het voorwaardelijk tegenverzoekH

5.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend voor het geval het verzoek van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen. Aangezien het verzoek van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek.
6. Het onvoorwaardelijk tegenverzoek
6.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van:
€ 9.614,66 brutoloon en € 186,20 per maand vakantiebijslag vanaf 1 juli 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 4.900,43 en de wettelijke rente,
het loon van € 1.907,40 per maand en 8% vakantiebijslag (steeds voor de 25e van de maand), onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie,
de buitengerechtelijke kosten van € 922,00,
de proceskosten met wettelijke rente en de nakosten.
6.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (samengevat) aan dat zij op grond van de arbeidsovereenkomst en de cao recht heeft op (minimaal) het garantieloon indien zij minder dan 22,5 uur per week werkt. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt in dat geval op grond van de arbeidsovereenkomst recht te hebben op een garantieloon van € 1.907,40 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] haar vanaf 1 april 2015 structureel minder dan dit overeengekomen loon betaald heeft over de maanden dat zij minder dan 22,5 uur gewerkt heeft. Voorts voert [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij de betaling van het loon ten onrechte door haar genoten vakantiedagen op het loon in mindering gebracht heeft. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een berekening overgelegd van het volgens haar over de jaren 2015 en 2016 te weinig door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betaalde loon. Het betreft in totaal € 9.614,66 bruto. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ondanks herhaalde verzoeken en een sommatie van 12 december 2016 niet is overgegaan tot betaling.
6.3.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .

7.De beoordeling van het tegenverzoek

7.1.
In de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en haar toenmalige werkgever (haar vader) ondertekende arbeidsovereenkomst is een variabel loon en daarnaast een garantieloon overeengekomen In het voorafgaand aan deze procedure tussen partijen gevoerde debat heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het standpunt ingenomen dat de bepaling omtrent het garantieloon zo uitgelegd dient te worden dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , indien zij minder dan 22,5 uur per week werkt, slechts recht heeft op loon over de daadwerkelijk door haar gewerkte uren. Deze uitleg is onjuist. De relevante artikelen (4 en 7) van de arbeidsovereenkomst in onderlinge samenhang bezien geven er onvoldoende aanknopingspunten voor. Deze uitleg zou tot gevolg hebben dat het risico van het niet verrichten van arbeid te allen tijde bij de werknemer ligt, hetgeen niet strookt met artikel 7:628 BW, dat van dwingend recht is (zie lid 8 van dat artikel). Voorts is de uitleg van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst niet te volgen omdat daarin staat dat het garantieloon wordt bepaald door het
overeengekomen aantal minimaal te werken uren(en dus niet de daadwerkelijk gewerkte uren) te vermenigvuldigen met het door FWV en FDV aan te geven uurloon. Het enkele (door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ) gestelde gegeven dat in de periode voor 1 april 2015 aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een lager loon dan het garantieloon werd uitbetaald aan de hand van de door haar daadwerkelijk gewerkte uren, leidt niet tot een ander oordeel. Zelfs indien dit is gebeurd, op grond van de uitleg die partijen toen aan de arbeidsovereenkomst gaven, betekent dit nog niet dat die uitleg van partijen thans gevolgd moet worden. Op de arbeidsovereenkomst is immers de cao van toepassing verklaard en deze schrijft eveneens voor dat het garantieloon wordt bepaald door het overeengekomen aantal minimaal te werken uren te vermenigvuldigen met het uurloon. De bewoordingen van deze bepaling geven geen ruimte voor de (voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ) ongunstige uitleg die [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bepleit. Bij de uitleg van deze bepaling die door werkgevers en werknemersorganisaties is opgesteld, is bovendien de door de individuele werkgever en werknemer ( [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , althans haar rechtsvoorganger, en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ) daaraan gegeven invulling niet relevant. Een cao-bepaling dient immers uitgelegd te worden aan de hand van de kenbare bedoelingen van de partijen die betrokken waren bij de totstandkoming van de cao. De cao is bovendien een zogenoemde minimum-cao waarvan slechts in voor de werknemer gunstige zin mag worden afgeweken.
7.2.
Voor het eerst ter zitting heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betoogd dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de arbeidsovereenkomst waar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich op beroept louter is opgesteld ter verkrijging van een hypotheek. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft dit betwist. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft haar stelling kennelijk gebaseerd op de overgelegde bijlage 21. Uit deze e-mailwisseling tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam boekhouder] (de boekhouder van de rechtsvoorganger van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ) blijkt dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in juni 2012 heeft verzocht om een recente loonspecificatie omdat zij deze nodig had voor een hypotheek. De boekhouder heeft vervolgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij nog geen loonstrook over juni kan verstrekken, dat hij wel een loonstrook mei aan de vader van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft toegezonden en dat hij nog een kopie van de arbeidsovereenkomst nodig heeft. Uit deze
e-mailcorrespondentie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter slechts dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een loonspecificatie nodig had voor het aanvragen van de hypothecaire lening en niet dat de arbeidsovereenkomst louter is opgesteld ten behoeve daarvan. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft hiermee geen tegenbewijs geleverd tegen de dwingende bewijskracht van de akte (de schriftelijke arbeidsovereenkomst) waar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich op beroept.
7.3.
Op grond van voorgaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] recht heeft op een garantieloon van € 1.907,40 bruto per maand, met verstrekking door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van een deugdelijke loonspecificatie dienaangaande.
7.4.
Partijen hebben voorts gediscussieerd over de vraag of door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] opgenomen verlofdagen voor haar eigen rekening dienen te blijven. Met ‘verlofdagen’ doelen partijen feitelijk op vakantiedagen. Hiermee staat vast dat [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet met succes een beroep kan doen op art. 12 lid 1 en 13 lid 2 van de cao. Uit deze bepalingen blijkt dat opgenomen verlof en niet opgenomen vakantiedagen voor eigen rekening van de werknemer zijn. Bovendien behoudt de werknemer op grond van art. 7:639 BW gedurende zijn vakantie recht op loon. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling (zie art.7:645) waar dus niet bij cao of anderszins van afgeweken kan worden. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] doet derhalve tevergeefs een
beroep op afwijkende afspraken tussen partijen.
7.5.
De door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] opgestelde berekening van het te weinig ontvangen loon is voor het overige door [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet betwist. Derhalve staat vast dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] over de jaren 2015 en 2016 in totaal € 9.614,66 bruto te weinig loon ontvangen heeft. Dit bedrag zal worden toegewezen evenals de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzochte wettelijke verhoging van
€ 4.900,43 en de wettelijke rente over het te weinig betaalde loon. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft geen ingangsdatum van de wettelijke rente gesteld. De kantonrechter zal de ingangsdatum daarom vaststellen op 23 januari 2017 (de dag van ontvangst van het tegenverzoek).
7.6.
Er is thans geen grond om [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de vakantiebijslag vanaf 1 juli 2016 aangezien gesteld noch gebleken is dat de vakantiebijslag vanaf die datum reeds opeisbaar is.
7.7.
Tegen de verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 922,00 heeft [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Onbetwist is derhalve dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] diverse malen en voor het laatst bij brief van haar gemachtigde van 12 december 2016 heeft verzocht, althans gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon. De verrichte incassowerkzaamheden rechtvaardigen qua noodzaak en omvang de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzochte vergoeding die lager is dan de gebruikelijk toegepaste staffel conform het besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Ook dit onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen.
7.8.
[handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding. Omdat de discussie over de hoogte van het loon reeds grotendeels in het kader van verzoek van [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is gevoerd, worden de proceskosten van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] toe te reken aan haar tegenverzoek begroot op het lagere bedrag van € 200,00 salaris gemachtigde.

8.De nakosten in het verzoek en het tegenverzoek

8.1.
In beide zaken heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzocht om [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen in de nakosten. De kantonrechter ziet geen grond om [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tweemaal daartoe te veroordelen. [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal derhalve éénmaal veroordeeld worden tot betaling van de nakosten, op de wijze als in onderdeel 9.7. is bepaald.

9.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek van de werkgever
9.1.
wijst het verzoek af,
9.2.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] begroot op € 400,00, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na heden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na heden tot de dag van voldoening,
op het tegenverzoek van de werknemer
9.3.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] van € 9.614,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 4.900,43 bruto en met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2017 tot de dag van voldoening,
9.4.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , onder verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie, van het brutoloon van € 1.907,40 per maand, steeds voor de 25e dag van de maand, tot de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd,
9.5.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] van de buitengerechtelijke kosten van € 922,00 ,
9.6.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 200,00, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na heden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na heden tot de dag van voldoening,
op beide verzoeken
9.7.
veroordeelt [handelsnaam verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 100,00 salaris gemachtigde en te vermeerderen, indien betekening daarvan heeft plaatsgevonden, met de explootkosten daarvan,
9.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW