In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eisende partij], h.o.d.n. [X] INTERIEURBOUW, en [gedaagde partij]. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 5.149,11, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst van aanneming van werk voor betimmeringswerkzaamheden aan een boot. De gedaagde partij betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden, waardoor hij gerechtigd was de betaling op te schorten en de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij zijn verweer omtrent de gestelde tekortkomingen in onvoldoende mate had onderbouwd. De rechter stelde vast dat partijen waren overeengekomen dat alle facturen voldaan zouden zijn bij de tewaterlating van het schip. Aangezien de gedaagde partij niet aan zijn financiële verplichtingen had voldaan, was er sprake van verzuim. De kantonrechter wees de vordering in conventie toe en wees de vordering in reconventie van de gedaagde partij af. Tevens werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij, die op € 1.208,75 werden begroot.
De rechter verklaarde het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.