ECLI:NL:RBLIM:2017:178

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
5624858 CV EXPL 17-33
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vastgoed Beleggingscentrum (VBC) b.v. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], alsook de curator mr. W.J.Th.B. Gerlag van [gedaagde sub 2]. VBC vorderde ontruiming van een woning en betaling van een huurachterstand van € 6.350,00, alsmede incassokosten. De huurovereenkomst was aangegaan na de faillietverklaring van [gedaagde sub 2], wat leidde tot een afwijzing van de vordering tegen de curator op grond van artikel 24 van de Faillissementswet.

De procedure begon met een dagvaarding op 5 januari 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 januari 2017. De kantonrechter stelde vast dat de huurachterstand niet betwist werd en dat er geen zicht was op betaling. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand zo groot was dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid toegewezen zou worden. Daarom werd de ontruiming toegewezen, maar met een termijn van twee weken in plaats van de gevorderde twee dagen.

De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de huur voor de periode na 1 februari 2017, de incassokosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5624858 CV EXPL 17-33
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 10 januari 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED BELEGGINGSCENTRUM (vbc) b.v.,
gevestigd te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.W.M. van Doorn
tegen:

1.[gedaagde sub 1]

wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum

2.[gedaagde sub 2] ,wonend te [woonplaats] ,

niet verschenen
en

3.mr. W.J.Th.B. GERLAG,

wonend/kantoorhoudend te Kerkrade,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde sub 2] voornoemd,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna VBC, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en Gerlag genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 5 januari 2017
  • de mondelinge behandeling op 9 januari 2017
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VBC verhuurt met ingang van 1 april 2016 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] . De overeengekomen en bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedraagt € 750,00 per maand.
2.2.
Ondanks aanmaningen en sommaties hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een huurachterstand laten ontstaan van € 6.350,00 tot en met januari 2017.
2.3.
Bij brief van 18 november 2016 heeft [gedaagde sub 1] de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2016.

3.Het geschil

3.1.
VBC vordert:
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om de woning binnen twee dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten,
Gerlag te veroordelen om de vordering onder 1. ten aanzien van [gedaagde sub 2] te gehengen en te gedogen,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om aan VBC te betalen € 6.350,00, alsmede
€ 750,00 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na 1 februari 2017 het gehuurde nog in gebruik hebben tot de dag van ontruiming,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 792,55 aan incassokosten,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat uit het openbaar Centraal Insolventieregister blijkt dat [gedaagde sub 2] bij beschikking van 22 maart 2016 in staat van faillissement verklaard is. De huurovereenkomst is door [gedaagde sub 2] eerst daarna aangegaan op 30 maart 2016. De verbintenissen die voortvloeien uit deze huurovereenkomst zijn derhalve eerst na faillietverklaring ontstaan. Op grond van art. 24 Fw komt de kantonrechter tot het oordeel dat, nu de boedel ten gevolge van deze verbintenissen niet is gebaat, de boedel voor die verbintenissen niet aansprakelijk is. Artikel 26 Fw is derhalve niet van toepassing. Hieruit volgt dat de vordering van VBC voor zover deze is gericht tegen de curator afgewezen zal worden.
4.2.
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend. Omdat [gedaagde sub 1] wel in het geding verschenen is, dient dit vonnis ingevolge art. 140 Rv als een vonnis op tegenspraak beschouwd te worden.
4.3.
De hoogte van de door VBC gestelde huurachterstand wordt niet betwist. Vaststaat derhalve dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tot en met januari 2017 € 6.350,00 huurachterstand hebben laten ontstaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 1] op korte termijn deze huurachterstand zullen betalen en/of de lopende huur zullen gaan voldoen. In die omstandigheden, waarbij er dus geen zicht is op betaling van de huurachterstand en deze huurachterstand alleen maar zal toenemen, staat het spoedeisend belang van VBC bij de gevorderde voorzieningen vast.
4.4.
De huurachterstand is dermate groot dat in een bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst reeds om die reden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal worden toegewezen. Daarom kan, vooruitlopend op die uitkomst, de vordering onder 1. toegewezen worden. Gelet hierop kan de stelling van [gedaagde sub 2] dat zij onder druk van VBC de huur opgezegd heeft, onbesproken blijven. Zelfs indien namelijk zou worden geoordeeld dat die opzegging geen stand kan houden, laat dit onverlet dat de huurachterstand voldoende grond is om in een bodemprocedure de huurovereenkomst te ontbinden. De gevorderde ontruimingstermijn van twee dagen is naar het oordeel van de kantonrechter te kort. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis.
4.5.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met januari 2017 van € 6.350,00. Voorts zullen zij worden veroordeeld tot betaling van de huur, althans een vergoeding gelijk aan de huur, van € 750,00 voor iedere maand of gedeelte van een maand dat zij na 1 februari 2017 het gehuurde nog in gebruik hebben, tot de dag van ontruiming.
4.6.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 792,55 heeft VBC gegrond op de door haar bij brief van 14 december 2016 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezonden sommatie. Deze brief voldoet aan het bepaalde in art. 6:96 lid 6 BW. Ook dit onderdeel van de vordering van VBC zal worden toegewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van VBC tot op heden begroot op;
  • dagvaarding € 101,25
  • griffierecht € 470,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.171,25

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning (met aanhorigheden) aan het adres [adres] te [woonplaats] te verlaten en te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van VBC te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan VBC van € 6.350,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan VBC van € 750,00 voor iedere maand of gedeelte van een maand dat zij na 1 februari 2017 voornoemde woning nog in gebruik hebben tot de dag van ontruiming,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan VBC van € 792,55,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van VBC tot op heden begroot op € 1.171,25,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW