In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vastgoed Beleggingscentrum (VBC) b.v. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], alsook de curator mr. W.J.Th.B. Gerlag van [gedaagde sub 2]. VBC vorderde ontruiming van een woning en betaling van een huurachterstand van € 6.350,00, alsmede incassokosten. De huurovereenkomst was aangegaan na de faillietverklaring van [gedaagde sub 2], wat leidde tot een afwijzing van de vordering tegen de curator op grond van artikel 24 van de Faillissementswet.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 januari 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 januari 2017. De kantonrechter stelde vast dat de huurachterstand niet betwist werd en dat er geen zicht was op betaling. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand zo groot was dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid toegewezen zou worden. Daarom werd de ontruiming toegewezen, maar met een termijn van twee weken in plaats van de gevorderde twee dagen.
De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de huur voor de periode na 1 februari 2017, de incassokosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.