In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonwenz en een gedaagde huurder. De eiser, Woonwenz, vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd, na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De aanleiding voor de ontbinding was de ontdekking van een grote hoeveelheid drugs in de woning tijdens een politie-inval op 15 maart 2016. De burgemeester van Venlo had vervolgens op basis van de Opiumwet een sluiting van de woning opgelegd voor zes maanden. Woonwenz ontbond de huurovereenkomst en vorderde ontruiming, maar de gedaagde verzet zich hiertegen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonwenz een spoedeisend belang had bij de ontruiming, maar dat de gevorderde ontruiming proportioneel moest zijn. De rechter overwoog dat het woonrecht van de gedaagde een vitaal recht is en dat de gevolgen van een ontruiming voor de gedaagde zwaarwegend zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet op voorhand kon worden uitgesloten dat de buitengerechtelijke ontbinding en de ontruiming disproportioneel zouden zijn, gezien de omstandigheden van het geval. Daarom werd de vordering van Woonwenz afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij ontruimingszaken, vooral wanneer het gaat om de rechten van huurders en de proportionaliteit van de genomen maatregelen.