ECLI:NL:RBLIM:2017:1749

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
C/03/231256 / KG ZA 17-44
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming na buitengerechtelijke ontbinding van een drugspand; proportionaliteit in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonwenz en een gedaagde huurder. De eiser, Woonwenz, vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd, na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De aanleiding voor de ontbinding was de ontdekking van een grote hoeveelheid drugs in de woning tijdens een politie-inval op 15 maart 2016. De burgemeester van Venlo had vervolgens op basis van de Opiumwet een sluiting van de woning opgelegd voor zes maanden. Woonwenz ontbond de huurovereenkomst en vorderde ontruiming, maar de gedaagde verzet zich hiertegen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonwenz een spoedeisend belang had bij de ontruiming, maar dat de gevorderde ontruiming proportioneel moest zijn. De rechter overwoog dat het woonrecht van de gedaagde een vitaal recht is en dat de gevolgen van een ontruiming voor de gedaagde zwaarwegend zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet op voorhand kon worden uitgesloten dat de buitengerechtelijke ontbinding en de ontruiming disproportioneel zouden zijn, gezien de omstandigheden van het geval. Daarom werd de vordering van Woonwenz afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij ontruimingszaken, vooral wanneer het gaat om de rechten van huurders en de proportionaliteit van de genomen maatregelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/231256 / KG ZA 17-44
Vonnis in kort geding van 23 februari 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONWENZ,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. J.M.H. van den Mosselaar te Best,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. van Treijen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Woonwenz en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de productie van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 6 juli 2006 de woning aan de [adres/plaats woning] (verder: de woning) van Woonwenz.
2.2.
De politie heeft op 15 maart 2016 tijdens een inval in de woning een grote hoeveelheid drugs en attributen voor de handel in drugs in de woning en de schuur aangetroffen en in beslag genomen.
2.3.
De burgemeester van Venlo heeft bij besluit van 14 april 2016 omdat in de woning een ruime handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, in de vorm van sluiting van de woning voor de duur van zes maanden.
2.4.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is door de bestuursrechter bij uitspraak van 23 mei 2016, verzonden op 24 mei 2016, afgewezen.
2.5.
De burgemeester van Venlo heeft de woning van 16 juni 2016 tot 16 december 2016 feitelijk gesloten.
2.6.
Woonwenz heeft bij brief van 16 juni 2016 de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op een schadevergoeding gelijk aan zes maanden huur.
2.7.
[gedaagde] heeft via haar gemachtigde laten weten zich tegen de ontbinding te verzetten.
2.8.
Op 11 juli 2017 heeft Woonwenz [gedaagde] voor de kantonrechter gedagvaard en verzocht te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Tevens heeft zij de ontruiming van de woning gevorderd.
2.9.
Bij brief van 15 december 2016 heeft Woonwenz aan [gedaagde] bericht dat zij niet bereid is aan [gedaagde] weer een sleutel van de woning ter beschikking te stellen.
2.10.
Na 16 december 2016 heeft [gedaagde] wederom haar intrek in de woning genomen.
2.11.
Bij brief van 23 december 2016 heeft Woonwenz [gedaagde] gesommeerd de woning uiterlijk 8 januari 2017 te ontruimen.
2.12.
[gedaagde] is niet bereid gebleken de woning te verlaten en te ontruimen.

3.Het geschil

3.1.
Woonwenz vordert samengevat - ontruiming van de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis in deze zaak, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Woonwenz een voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening, nu het gaat om een beëindiging van een door haar gestelde inbreuk op haar eigendomsrecht. Daarbij heeft zij belang bij het zo spoedig mogelijk sanctioneren van illegale activiteiten vanwege de preventieve werking die daarvan uitgaat.
Dat Woonwenz eerst acht maanden na de buitengerechtelijke ontbinding ontruiming in kort geding vordert ontneemt, zoals [gedaagde] betoogt, de spoedeisendheid aan de vordering niet. Immers in de periode van 16 juni 2016 tot 16 december 2016 was de woning feitelijk gesloten en had Woonwenz geen belang bij een ontruiming. Na 16 december 2016 is [gedaagde] zonder toestemming van Woonwenz, met gebruikmaking van een kennelijk door haar achtergehouden sleutel, in de woning teruggekeerd. Daartegen heeft Woonwenz vrijwel onmiddellijk actie ondernomen. Nu niet op zeer korte termijn een uitspraak in de bodemprocedure is te verwachten, is de spoedeisendheid gegeven.
4.2.
Of de spoedvoorziening ook daadwerkelijk wordt verleend, is afhankelijk van de uitkomst van een beoordeling van de voorlopige merites van de zaak en van afweging van de belangen van partijen (in beginsel) beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De enkele omstandigheid dat toewijzing onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt, behoefte geen beletsel te zijn voor toewijzing.
De buitengerechtelijke ontbinding
4.3.
Op grond van artikel 7:231 lid 2 BW kan de verhuurder de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW buitengerechtelijk ontbinden wanneer door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het gehuurde om die reden op grond van artikel 13b van die wet is gesloten. Daarvan is in dit geval sprake.
4.4.
Voor de feitelijke sluiting van de woning is geen onherroepelijk besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning vereist. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met artikel 7:231 lid 2 BW is beoogd de verhuurder de mogelijkheid te bieden zo spoedig mogelijk de huurovereenkomst te beëindigen en in de woning een nieuwe huurder toe te laten. Met dat doel strookt niet dat de verhuurder de huurovereenkomst pas buitengerechtelijk kan ontbinden wanneer het besluit tot sluiting onherroepelijk is geworden. Daarbij komt dat [gedaagde] weliswaar bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot sluiting, maar dat de bestuursrechter in de voorlopige voorzieningenprocedure als zijn voorlopige en gemotiveerde oordeel gegeven dat de gemeente in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. De voorzieningenrechter gaat er in die situatie voorshands vanuit dat het besluit tot tijdelijke sluiting ook in de bezwaarprocedure bij de bestuursrechter, stand zal houden.
4.5.
De sluiting van een woning door de burgemeester leidt echter niet automatisch tot de ontbinding van een huurovereenkomst. De verhuurder
kan(onderstreping voorzieningenrechter) in dat geval de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden.
4.6.
Als reden voor de buitengerechtelijke ontbinding en de ontruiming voert Woonwenz aan dat zij in geval van drugs(handel) een zerotolerance beleid voert. De wijk moet leefbaar zijn en blijven. Of [gedaagde] van de aanwezigheid van drugs op de hoogte was doet niet ter zake. [gedaagde] weet daarbij al vanaf 29 maart 2016 dat Woonwenz de huurovereenkomst wenst te ontbinden zodat geen sprake is van een acuut woonprobleem.
4.7.
[gedaagde] heeft gesteld dat Woonwenz misbruik maakt van haar bevoegdheid om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en ontruiming te vorderen en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- zij noch de andere huisgenoten wisten van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid
GHB-drugs die is aangetroffen in de schuur bij de woning. De schuur stond vol met
spullen waartussen zij de twee jerrycans met drugs niet heeft opgemerkt;
- zij huurt al 20 jaar probleemloos bij Woonwenz zonder dat er klachten over haar zijn geuit
vanuit de buurt;
- zij heeft tot op heden de huur altijd doorbetaald, ook in de periode dat de woning gesloten
was;
- de schoonzoon, die voor het drugsbezit is veroordeeld, verbleef slechts tijdelijk, vanwege
de bevalling van de dochter van [gedaagde] in haar woning en komt daar nu niet meer;
  • er is geen sprake (geweest) van drugsactiviteiten in of rondom de woning;
  • op het moment van de buitengerechtelijke ontbinding had [gedaagde] de voogdij over haar
kleindochter die in de woning verbleef.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het woonrecht van [gedaagde] is een vitaal recht en aantasting van dat recht dient evenredig te zijn aan het beoogde doel daarvan (zie ook het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 mei 2008 in de zaak McCann/Verenigd Koninkrijk, gepubliceerd in het tijdschrift Rechtspraak van de Week 2008/857). De gevorderde ontruiming dient dus proportioneel te zijn. Woonwenz dient, alvorens daartoe over te gaan, álle bij de huurovereenkomst betrokken belangen te onderzoeken en vervolgens af te wegen of dit individuele geval er ook toe noopt dat zij van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding gebruik maakt.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat gelet op de omstandigheden van dit geval in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat een buitengerechtelijke ontbinding en daarmee een ontruiming disproportioneel is. Gelet op de ernst van de gevolgen die een ontruiming voor [gedaagde] meebrengt, dient de gevraagde voorziening dan ook te worden afgewezen.
4.10.
Woonwenz zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.533,24

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Woonwenz in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.533,24,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: