ECLI:NL:RBLIM:2017:1565

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
5207650
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat wegens tekortkoming in rechtsbijstand met betrekking tot arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eisende partij en een gedaagde partij, die advocaat is. De eisende partij heeft de gedaagde partij aangesproken op een vermeende tekortkoming in de rechtsbijstand die hij heeft verleend. De eisende partij had de gedaagde partij ingeschakeld om zijn belangen te behartigen in een arbeidsconflict met een uitzendbureau. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij niet had gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden, door hem niet te adviseren over zijn rechtspositie jegens het uitzendbureau. Dit leidde tot een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW.

De feiten van de zaak tonen aan dat de eisende partij een aantal arbeidsovereenkomsten heeft gehad en dat hij zich tot de gedaagde partij heeft gewend voor juridische bijstand. De gedaagde partij heeft de opdracht echter te beperkt opgevat en zich enkel gericht op de relatie tussen de eisende partij en zijn voormalige werkgever, terwijl hij ook de relatie met het uitzendbureau had moeten onderzoeken. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht en dat hij de eisende partij had moeten wijzen op de noodzaak om zich beschikbaar te stellen voor werkzaamheden bij het uitzendbureau om aanspraak te kunnen maken op loon.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij grotendeels toegewezen, waarbij de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan gemist loon, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten in het bieden van adequate rechtsbijstand en het informeren van cliënten over hun rechtspositie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5207650 \ CV EXPL 16-6793
Vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaast eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde DAS Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde partij ] h.o.d.n. ADVOCATENKANTOOR [gedaagde partij ],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. [gedaagde partij ] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij is advocaat van beroep en is door eisende partij middels een overeenkomst van opdracht ingeschakeld om zijn belangen juridisch te behartigen.
Eisende partij heeft zich naar aanleiding van een e-mail van mr. C.E.M. Lataster, juridisch medewerker van het Juridisch Loket, tot gedaagde partij gewend. Mr. C.E.M. Lataster heeft – kort samengevat – geconcludeerd dat er op basis van de cao-bepaling een overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan bij Bouwbedrijf [A] BV en dat Man@Work als opvolgend werkgever moet worden gezien.
2.2.
Het arbeidsverleden van eisende partij in de periode van 4 september 2006 tot en met 24 juli 2012 laat zich als volgt omschrijven:
  • Van 4 september 2006 tot en met 30 september 2009 in dienst van uitzendbureau Pegas Pro BV en werkzaam voor Bouwbedrijf [A] BV;
  • Van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2011 in dienst bij Bouwbedrijf [A] BV;
  • Vanaf 3 oktober 2011 tot 25 juli 2012 in dienst van Man@Work en werkzaamheden verricht bij Bouwbedrijf [A] BV.
2.3.
Op 17 augustus 2012 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst van opdracht gesloten.
Onder het kopje
UITVOERING OPDRACHTis het volgende vermeld:
De door mij in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden, dat de wederpartij u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (moeten) verlenen.
Ik zal mij inspannen om dit resultaat te bereiken maar garandeer niet, dat dit resultaat zal kunnen worden bereikt.
Ik zal de opdracht persoonlijk uitvoeren. Bij de uitvoering van mijn werkzaamheden zal ik mij alleen door uw belang laten leiden, zulks met inachtneming van de geldende regelgeving, waaronder de gedragsregels voor advocaten, verordeningen en richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten. Daarbij zal ik handelen op een wijze als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Indien ik het verantwoord en/of wenselijk acht, dat ik mij bij de uitvoering van mijn werkzaamheden door anderen (deurwaarder uitgezonderd) laat bijstaan, zal dan ik dat niet door na van u verkregen toestemming.
Ik zal u op de hoogte houden van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen van de zaak.
2.4.
Gedaagde partij heeft bij dagvaarding 1 oktober 2012 Bouwbedrijf [A] BV in rechte betrokken middels een kort gedingprocedure bij de Rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht. Bij vonnis van 2 november 2012 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat in de kort gedingprocedure niet beoordeeld kan worden of de arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2009 heeft te gelden als een overeenkomst voor onbepaalde tijd en dat eisende partij niet binnen de in artikel 9 lid 3 BBA gestelde termijn heeft gereageerd jegens Bouwbedrijf [A] BV.
2.5.
Eisende partij heeft de overeenkomst met gedaagde partij per e-mail van 11 november 2012 beëindigd.
2.6.
Bij brief van 27 december 2012 doet de gemachtigde van eisende partij een beroep op de vernietigbaarheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst van 25 juli 2013 en stelt zij eisende partij bereid en beschikbaar en vordert zij loon. Bij e-mailbericht van 15 januari 2013 wordt eisende partij door Man@Work opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. Vanaf 17 januari 2013 verricht eisende partij weer werkzaamheden voor Man@Work. Voor de periode van 25 juli 2013 tot 27 december 2013 ontvangt eisende partij geen loon omdat hij zich niet expliciet bereid en beschikbaar heeft gesteld om werkzaamheden te verrichten.
2.7.
Bij schrijven van 6 augustus 2013 is gedaagde partij door eisende partij aansprakelijk gesteld voor de geleden schade ad € 4.511,81 bruto als gevolg van misgelopen loon in de periode van 25 juli 2013 tot 27 december 2013 alsmede € 400,00 aan proceskosten kort geding, een en ander uit hoofde van toerekenbare tekortkoming. Gedaagde partij heeft de aansprakelijkheidstelling doorgeleid naar zijn verzekeraar, maar deze heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8.
De gemachtigde van eisende partij heeft zich op 4 juni 2014 met een klacht tot de deken van de Orde van Advocaten gewend. Bij brief van 4 december 2014 laat de deken weten de klachten gegrond te achten.
2.9.
Het dossier van de deken is vervolgens op verzoek van de gemachtigde van eisende partij voor verdere behandeling doorgeleid naar de Raad van Discipline. Bij beslissing van 21 september 2014 acht de Raad van Discipline de klacht betreffende het feit dat gedaagde partij geen oog heeft gehad voor de relatie tussen eisende partij en het uitzendbureau gegrond. De klacht dat in de kort gedingprocedure een verklaring voor recht was gevorderd, is ongegrond verklaard. Gedaagde partij is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
2.10.
Bij brief van 10 november 2015 heeft de gemachtigde van eisende partij zich wederom tot de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van gedaagde partij gewend en een bedrag van € 3.970,40 bruto aan gemiste inkomsten en € 1.000,00 netto als compensatie voor het aan gedaagde partij uitbetaalde honorarium gevorderd. Mevrouw [B] van Nationale Nederlanden heeft in een telefoongesprek aangegeven dat de vordering onder het eigen risico van gedaagde partij valt.
2.11.
Bij brief van 31 maart 2016 schrijft de gemachtigde van eisende partij gedaagde partij nogmaals aan.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van:
Een bedrag van € 3.946,32 aan hoofdsom;
Een bedrag van € 1.000,00 als compensatie voor het aan gedaagde partij betaalde honorarium;
De wettelijke rente over de hiervoor vermelde bedragen;
De buitengerechtelijke kosten;
De kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
Eisende partij legt – kort samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde partij toerekenbaar is tekort geschoten in zijn verplichting uit hoofde van artikel 7:401 BW. Gedaagde partij heeft niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Immers, gedaagde partij heeft eisende partij er niet op gewezen dat de vordering op Bouwbedrijf [A] BV was verjaard. Verder heeft gedaagde partij verzuimd eisende partij er op te wijzen dat niet Bouwbedrijf [A] BV het aanspreekpunt was maar Man@Work. Nu gedaagde partij dit heeft nagelaten heeft eisende partij zich niet expliciet bereid en beschikbaar gehouden om werkzaamheden te verrichten voor Man@ Work en hierdoor inkomsten misgelopen. Er is sprake van een causaal verband tussen het handelen van gedaagde partij en de schade die eisende partij heeft opgelopen.
3.2.
Gedaagde partij betwist de vordering en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
Bij het uitvoeren van de opdracht is gedaagde partij uitgegaan van het slot van de e-mail van mr. Lataster van 27 juli 2012 waarin uiteen is gezet dat en waarom eisende partij zich in eerste instantie op Bouwbedrijf [A] BV heeft gericht. Mr. Lataster schrijft immers ‘
omdat er in ieder geval bij Man@Work een andere overeenkomst hoort te zijn dan hij nu op papier heeft. De arbeidsvoorwaarden bij [A] waren echter beter gaf u aan, dus misschien beter om dat eerst verder uit te laten zoeken”.
Gedaagde partij had daarom een goede reden om de opdracht beperkt te houden.
Verder voert gedaagde partij aan dat hij niet verzuimd heeft aan te geven dat de vordering verjaard was. Over de vraag of was opgezegd, viel immers te twisten. Mocht bovendien al wel sprake zijn van verjaring, dan heeft dit geen schade veroorzaakt.
De rechtsverhouding met Man@Work heeft geen onderdeel van de opdracht uitgemaakt. Gedaagde partij betwist dat hij eisende partij erop had moeten attenderen dat hij zich bereid en beschikbaar moest houden voor de werkzaamheden bij Man@Work en wel om het volgende:
  • De verstrekte opdracht strekt zich niet uit tot de rechtsverhouding met Man@Work;
  • Op grond van het juiste advies van mr. Lataster wist eisende partij dat hij een aanspraak had op Man@Work; na het vonnis van de voorzieningenrechter wist eisende partij dat hij niet alleen aanspraak had op loon, maar ook dat hij zich expliciet bereid moest verklaren om arbeid te leveren;
  • Een bereidverklaring is geen vereiste om aanspraak te maken op loon; een dergelijke verklaring verschuift slechts de bewijslast.
Gedaagde partij betwist verder de hoogte van de schade. Er is ook geen grond voor terugbetaling van een deel van het betaalde honorarium.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of gedaagde partij is tekort geschoten in de nakoming van de verplichting uit de overeenkomst van opdracht. Het gaat hierbij over de vraag of gedaagde partij bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft gehandeld op een wijze als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Meer specifiek spitst het debat zich toe op de omstandigheid of gedaagde partij eisende partij erop had moeten wijzen dat hij zich bereid en beschikbaar moest houden werkzaamheden voor Man@Work te verrichten teneinde aanspraak op loon te behouden.
4.2.
Vast staat dat gedaagde partij bij de uitvoering van de werkzaamheden zich heeft gericht op de relatie tussen eisende partij en Bouwbedrijf [A] BV. Gedaagde partij stelt ter zake dat de gegeven opdracht enkel zag op voornoemde relatie waarbij gedaagde partij de inhoud van de e-mail van mr. Lataster van het Juridisch Loket als leidraad neemt.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat voornoemd standpunt van gedaagde partij onjuist is en hij overweegt daartoe als volgt.
Eisende partij heeft een aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten gekend en heeft daarbij werkzaamheden verricht ten behoeve van Bouwbedrijf [A] BV. Uit de over en weer geponeerde stellingen leidt de kantonrechter af dat eisende partij zich tot gedaagde partij heeft gewend teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de status en het rechtsgevolg van de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten. Van gedaagde partij mocht verwachten worden dat deze een onderzoek zou verrichten naar bedoelde rechtsgevolgen en dat heeft gedaagde partij in onvoldoende mate gedaan. Zoals hiervoor uiteengezet heeft gedaagde partij zijn pijlen enkel gericht op Bouwbedrijf [A] BV, hetgeen een onjuiste keuze is gebleken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in kort geding immers afgewezen. Gedaagde partij heeft kennelijk over het hoofd gezien dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan bij Man@Work en dat gedaagde partij zich, teneinde zijn recht op loon veilig te stellen, uitdrukkelijk beschikbaar had moeten stellen voor het verrichten van werkzaamheden. Gedaagde partij heeft ter zake zijn opdracht te beperkt opgevat. Zoals de Raad van Discipline reeds geoordeeld heeft had het op de weg van gedaagde partij gelegen om eisende partij te adviseren over zijn rechtspositie jegens Man@Work.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de vaststelling dat gedaagde partij niet heeft gehandeld op een wijze als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit levert een toerekenbare tekortkoming op als bedoeld in artikel 6:74 BW. Gedaagde partij is hierdoor verplicht de schade die eisende partij als gevolg van de tekortkoming lijdt, te vergoeden.
4.5.
Aan schade vordert eisende partij op de eerste plaats een bedrag van € 3.946,32 aan gemist loon minus ontvangen uitkeringen. In de dagvaarding heeft eisende partij in punt 31. inzicht verstrekt in de opbouw van de vordering. Hetgeen gedaagde partij hiertegen aanvoert, is van onvoldoende gewicht om de stellingen van eisende partij te passeren. Het verweer hiertegen wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Het gevorderde bedrag van € 3.946,32 wordt derhalve toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van dat bedrag.
4.6.
Eisende partij vordert verder een bedrag van € 1.000,00 netto als compensatie voor het aan gedaagde partij betaalde honorarium. De kantonrechter is van oordeel dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Immers, vergeleken moet worden de situatie waarin eisende partij had verkeerd indien de opdracht wel juist was uitgevoerd en de huidige situatie waarin gedaagde partij is tekort geschoten. Ook indien gedaagde partij de opdracht juist had uitgevoerd, was eisende partij honorarium verschuldigd. De enige vergelijking die kan worden gemaakt, is de vergelijking dat eisende partij loon is misgelopen. Deze schade wordt, zoals in rechtsoverweging 4.5. reeds is aangegeven, aan gedaagde partij vergoed.
4.7.
Eisende partij vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij heeft aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die toewijzing van incassokosten rechtvaardigen. Gelet op hoogde van de toe te wijzen hoofdsom zal een bedrag van € 519,63 worden toegewezen.
4.8.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig partijen toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.9.
Gedaagde partij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 99,88
  • griffierecht 223,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 721,88
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.10.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen:
  • een bedrag van € 3.946,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de voldoening,
  • een bedrag van € 519,63 ter zake buitengerechtelijke kosten,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 721,88, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: plg
coll: no