ECLI:NL:RBLIM:2017:1559

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
5272353
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loondoorbetaling bij ziekte en achterstallig loon

In deze zaak vordert de eisende partij, die per 1 mei 2015 in dienst was bij de gedaagde partij, betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag. De eisende partij heeft zich op 13 januari 2016 ziek gemeld en de arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 31 maart 2016. De gedaagde partij heeft het loon over de maanden januari, februari en maart 2016 niet betaald. De eisende partij heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, waaruit blijkt dat zij in de periode van ziekte arbeidsongeschikt was. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij het loon onterecht heeft opgeschort en dat de eisende partij recht heeft op doorbetaling van het loon volgens artikel 7:629 BW. De gedaagde partij heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van de eisende partij, waardoor deze grotendeels worden toegewezen. De kantonrechter veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van het achterstallige loon, vakantietoeslag, en andere kosten, en legt de proceskosten ten laste van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5272353 \ CV EXPL 16-7682
Vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Karakaya-Pilavci (ARAG),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H3 BABY SAFETY PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Ittervoort,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is per 1 mei 2015 voor bepaalde tijd bij gedaagde partij in dienst getreden. Eisende partij verdiende laatstelijk een salaris van € 2.080,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
Eisende partij heeft zich op 13 januari 2016 ziek gemeld.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 31 maart 2016. Eisende partij heeft met ingang van 1 april 2016 een Ziektewetuitkering toegekend gekregen.
2.4.
Eisende partij heeft bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd. De verzekeringsarts oordeelt in zijn beslissing van 10 november 2016 dat eisende partij in de periode van 13 januari 2016 tot 1 april 2016 arbeidsongeschikt was te achten voor de maatgevende arbeid.
2.5.
Gedaagde partij heeft het loon over de maanden januari, februari en maart 2016 niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van achterstallig loon, onder overlegging van deugdelijke specificaties, vakantietoeslag, vergoeding voor opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente als vermeld in de dagvaarding. Verder vordert zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten en veroordeling van gedaagde partij in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij stelt ter motivering van zijn vorderingen - samengevat - dat gedaagde partij om onbekende reden een deel van het salaris over de maand december 2015 heeft ingehouden, te weten een bedrag van € 979,90 netto. Over de maanden januari, februari en maart 2013 heeft gedaagde partij in het geheel geen salaris uitbetaald. Verder heeft geen eindafrekening van het dienstverband plaatsgevonden.
4.2.
Gedaagde partij voert onder andere het verweer dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waaraan eisende partij zich dient te houden.
Eisende partij heeft bij repliek gemotiveerd betwist dat een vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Gedaagde partij is daar bij dupliek niet meer op ingegaan, zodat de kantonrechter er van uit gaat dat gedaagde partij dit verweer thans niet meer handhaaft, zodat het onbesproken kan blijven.
4.3.
De kantonrechter begrijpt de rest van het verweer van gedaagde partij aldus, dat gedaagde partij de loonbetaling over de maanden januari tot en met maart 2016 heeft opgeschort, omdat zij niet kon vaststellen dat eisende partij ziek was; eisende partij weigerde met gedaagde partij het gesprek aan te gaan.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit het bij repliek overgelegde deskundigenoordeel, waartegen gedaagde partij geen nader verweer heeft gevoerd, blijkt dat eisende partij over de periode vanaf de ziekmelding tot aan het einde van het dienstverband naar het oordeel van de verzekeringsarts ziek was. Gelet op het bepaalde in artikel 7:629 BW was gedaagde partij dan ook gehouden het loon aan eisende partij door te betalen. Gedaagde partij heeft de loonbetaling dan ook onterecht opgeschort.
Laatstgemeld artikel gaat - kort gezegd - uit van een doorbetalingsverplichting van 70% van het loon. Eisende partij vordert 100%. Gedaagde partij heeft daartegen echter geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen.
4.4.
Gedaagde partij heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag van € 979,90 netto wegens te weinig betaald salaris in december 2015, zodat deze vordering eveneens zal worden toegewezen.
4.5.
Gedaagde partij heeft evenmin verweer gevoerd tegen de vorderingen tot afgifte van deugdelijke bruto/netto specificaties en deze vorderingen zijn ook toewijsbaar.
4.6.
Eisende partij vordert een bedrag van € 998,40 bruto aan vakantietoeslag. Dit bedrag zal als onweersproken worden toegewezen.
4.7.
Eisende partij vordert een bedrag van € 570,11 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, inclusief 8% vakantietoeslag. Gedaagde partij heeft daartegen geen verweer gevoerd. De vordering zal worden toegewezen onder aftrek van de berekende vakantietoeslag, waarvoor geen wettelijke basis is. Toegewezen wordt een bedrag van € 527,88 bruto.
4.8.
Gedaagde partij heeft geen verweer gevoerd tegen de door eisende partij gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, zodat deze eveneens worden toegewezen.
4.9.
In het slot van haar conclusie verzoekt gedaagde partij de kantonrechter om een oordeel over de vraag of “eisende partij moedwillig herintreding heeft tegengewerkt” en of “de risico’s die gedaagde partij nu kan lopen met het UWV, een geldige opschortende werking (zouden) hebben”. Gedaagde partij laat echter na aan deze verzoeken een vordering te verbinden, zodat de kantonrechter daarover niet kan oordelen en beslissen.
4.10.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,82
  • griffierecht 471,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.072,82

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen het salaris van € 2.080,00 bruto per maand over de periode 1 januari 2016 tot 1 april 2016, onder gelijktijdige afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.2.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen het tekort aan salaris over de maand december 2015 ad € 979,90 netto, onder gelijktijdige afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.3.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 998,40 bruto aan 8% vakantietoeslag en € 527,88 bruto aan opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
5.4.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen de maximale wettelijke verhoging ad 50% wegens vertraging over de sub 5.1, 5.2 en 5.3 toegewezen bedragen, op grond van artikel 7:625 BW;
5.5.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 882,94 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.6.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de som van de onder sub 5.1, 5.2 en 5.3 toegewezen bedragen, vanaf de respectievelijke verzuimdata tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.072,82
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: