3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 28 maart 2016 heeft [aangever 1] (hierna: aangever) bij de politie aangifte gedaan van brandstichting. De aangever heeft verklaard dat hij op 27 maart 2016, omstreeks 22.30 uur zijn personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , had geparkeerd op de [adres 1] te Maastricht. Op 28 maart 2016, omstreeks 04.40 uur, werd hij door de politie in kennis gesteld van het feit dat zijn auto was uitgebrand.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in de nacht van 28 maart 2016 de auto van de aangever in brand heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij benzine over het dak van de auto heeft gesprenkeld en deze brandstof vervolgens heeft ontstoken.
Uit de resultaten van het brandonderzoek van de personenauto van de aangever blijkt onder meer dat de aangetroffen sporen passen in de verklaring van de verdachte dat de auto in brand is gezet door een brandbare vloeistof over het autodak te sprenkelen en te ontsteken.
In het proces-verbaal betreffende het brandonderzoek wordt voorts opgemerkt dat auto’s doorgaans zeer fel branden en dat dit gepaard gaat met grote hitteontwikkeling.
Uit de in het dossier gevoegde foto’s maakt de rechtbank op dat de auto van de aangever gedeeltelijk is verbrand en dat het onderliggende wegdek is beschadigd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
op 28 maart 2016 in Maastricht, opzettelijk een personenauto, voorzien van het kenteken
[kenteken 1] , toebehorende aan [aangever 1] , in brand heeft gestoken door over
deze auto een brandbare vloeistof te sprenkelen en deze vloeistof te ontsteken.
Op de foto’s in het dossier is te zien dat door de autobrand het wegdek is beschadigd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de brand van de auto en de daarmee gepaard gaande hitteontwikkeling gemeen gevaar voor goederen opleverde.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan,
op de wijze zoals hierna onder punt 3.4. is vermeld. De rechtbank baseert haar oordeel op:
- de aangifte van [aangever 2],
- het proces-verbaal van bevindingen,
- het proces-verbaal van sporenonderzoek, en
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte van oordeel
dat niet kan worden bewezen dat door de ontploffing naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor personen is ontstaan. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 3
In de nacht van 11 april 2016 bevond aangeefster [aangever 3] zich, samen met haar partner [aangever 4] , in de woonkamer van hun woning, gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven. Omstreeks 01.10 uur hoorden zij een harde knal bij de voordeur. Uit de verklaring van [aangever 3] blijkt dat de woonkamer is gelegen op de eerste verdieping van de woning.
Ter plaatse constateerde verbalisant [naam verbalisant 1] dat er schade was aan de voordeur van de woning. Op het trottoir lagen een plank en meerdere splinters, afkomstig van de vernielde voordeur. In de hal van de woning werden houtsplinters, delen van de vernielde brievenbus, schroeiplekken en kruitsporen aangetroffen.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat de woning aan de [adres 2] een tussenwoning betreft, bestaande uit drie verdiepingen. De voordeur van deze woning bevindt zich op de begane grond. Direct achter de voordeur bevindt zich een hal. De voordeur is vervaardigd
uit tropisch hardhout en opgebouwd uit een aantal balken en panelen. Een van de panelen was niet meer aanwezig. De wanden en het plafond van de gang waren beschadigd. Deze beschadigingen waren waarschijnlijk veroorzaakt door rondvliegende scherven. In de hal werd het houten paneel aangetroffen dat oorspronkelijk in de voordeur had gezeten. In dit paneel bevond zich een brievenbus. Op de paneeldelen van de voordeur was roetafzetting zichtbaar. In de hal werden voorts resten aangetroffen van vermoedelijk een signaalraket.
Verbalisant [naam verbalisant 2] concludeert (op grond van het sporenonderzoek) dat waarschijnlijk
een signaalraket is aangebracht in de brievenbus en dat deze signaalraket vervolgens tot ontploffing is gebracht.
Een signaalraket (in de volksmond ook wel “lawinepijl” genoemd) bestaat uit een koker, gevuld met kruit. De lading bestaat meestal uit kalium(per)chloride en aluminiumpoeder. Deze lading veroorzaakt een luide knal en drukgolf. Als een signaalraket op de grond tot ontploffing wordt gebracht, kan deze door de drukgolf aanzienlijke schade veroorzaken.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 11 april 2016 met [naam medeverdachte] naar de woning aan de [adres 2] is gegaan. Hij was met [naam medeverdachte] naar de voordeur van het pand gelopen en had een lawinepijl in de brievenbus gestopt. [naam medeverdachte]
had deze lawinepijl (ofwel signaalraket) tot ontploffing gebracht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op
11 april 2016, tezamen en in vereniging met een ander, een signaalraket heeft aangebracht
in de brievenbus van de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Eygelshoven
en deze vervolgens tot ontploffing heeft gebracht. Op grond van het sporenonderzoek kan worden vastgesteld dat door deze ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige situatie niet bewezen kan worden dat er door de ontploffing naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan.
In het proces-verbaal van sporenonderzoek wordt gesteld dat levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten zou zijn geweest, indien zich ten tijde van de ontploffing (van de signaalraket) in de directe nabijheid van de voordeur of in de hal van
de woning, personen hadden bevonden. Uit het dossier blijkt dat de bewoners van het pand zich ten tijde van de ontploffing op de eerste verdieping van de woning bevonden. Niet is gebleken dat zich ten tijde van de ontploffing van de signaalraket aan de buitenzijde van
de woning, in de directe nabijheid van de deur, personen bevonden. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan de vraag of deze personen ook gevaar hadden kunnen lopen.
De rechtbank komt - gelet op het vorenstaande - tot de conclusie dat er in dit geval geen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Uit het dossier is evenmin gebleken dat door de ontploffing van de signaalraket gemeen gevaar voor de belendende percelen is ontstaan. De rechtbank zal de verdachte derhalve
ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.