ECLI:NL:RBLIM:2017:1524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
03/720524-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en ontploffingen met gemeen gevaar voor goederen in Maastricht en Eygelshoven

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte] en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg Zuid, werd bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 februari 2017. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk in brand steken van een auto op 28 maart 2016 in Maastricht, wat gemeen gevaar voor goederen opleverde, en het veroorzaken van ontploffingen op 26 december 2015 en 11 april 2016, waarbij eveneens gemeen gevaar voor goederen ontstond.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 maart 2016 opzettelijk een personenauto in brand heeft gestoken, wat leidde tot schade aan de auto en het wegdek. De verdachte had bekend dat hij benzine over de auto had gesprenkeld en deze in brand had gestoken. Wat betreft de ontploffingen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte op 26 december 2015 een signaalraket had aangebracht bij een schoolgebouw, en op 11 april 2016 een signaalraket in de brievenbus van een woning had gestopt, wat ook gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hadden op levensgevaar voor personen.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de psychologische rapportage die wees op zwakbegaafdheid en antisociale trekken bij de verdachte, maar concludeerde dat hij volledig toerekeningsvatbaar was voor de brandstichting en in verminderde mate voor de ontploffingen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld wie de schade had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720524-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2017
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende
te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2017. De verdachte
en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:een auto in brand heeft gestoken waardoor goederen in gevaar werden gebracht,
dan wel een auto heeft vernield.
Feit 2:een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht.
Feit 3:een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde feit. De verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken. Volgens de officier van justitie kan wel worden bewezen dat de verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde vernieling van de auto.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
het onder 2 tenlastegelegde feit, in die zin dat hij een ontploffing teweeg heeft gebracht
en dat daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Volgens de officier van justitie kan niet worden bewezen dat er eveneens levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De verdachte
moet daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
het onder 3 tenlastegelegde feit, in die zin dat de verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht en dat daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Volgens de officier van justitie kan niet worden bewezen dat er eveneens levensgevaar voor personen te duchten was. De verdachte
moet daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van brandstichting in de zin van artikel 157 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen gemeen gevaar voor goederen is geweest, naast het gevaar voor de auto zelf.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat door de ontploffingen, welke door de verdachte teweeg zijn gebracht, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De verdachte moet daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Op 28 maart 2016 heeft [aangever 1] (hierna: aangever) bij de politie aangifte gedaan van brandstichting. De aangever heeft verklaard dat hij op 27 maart 2016, omstreeks 22.30 uur zijn personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , had geparkeerd op de [adres 1] te Maastricht. Op 28 maart 2016, omstreeks 04.40 uur, werd hij door de politie in kennis gesteld van het feit dat zijn auto was uitgebrand. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in de nacht van 28 maart 2016 de auto van de aangever in brand heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij benzine over het dak van de auto heeft gesprenkeld en deze brandstof vervolgens heeft ontstoken.
Uit de resultaten van het brandonderzoek van de personenauto van de aangever blijkt onder meer dat de aangetroffen sporen passen in de verklaring van de verdachte dat de auto in brand is gezet door een brandbare vloeistof over het autodak te sprenkelen en te ontsteken.
In het proces-verbaal betreffende het brandonderzoek wordt voorts opgemerkt dat auto’s doorgaans zeer fel branden en dat dit gepaard gaat met grote hitteontwikkeling. [3]
Uit de in het dossier gevoegde foto’s maakt de rechtbank op dat de auto van de aangever gedeeltelijk is verbrand en dat het onderliggende wegdek is beschadigd. [4]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
op 28 maart 2016 in Maastricht, opzettelijk een personenauto, voorzien van het kenteken
[kenteken 1] , toebehorende aan [aangever 1] , in brand heeft gestoken door over
deze auto een brandbare vloeistof te sprenkelen en deze vloeistof te ontsteken.
Op de foto’s in het dossier is te zien dat door de autobrand het wegdek is beschadigd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de brand van de auto en de daarmee gepaard gaande hitteontwikkeling gemeen gevaar voor goederen opleverde.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan,
op de wijze zoals hierna onder punt 3.4. is vermeld. De rechtbank baseert haar oordeel op:
- de aangifte van [aangever 2] [5] ,
- het proces-verbaal van bevindingen [6] ,
- het proces-verbaal van sporenonderzoek [7] , en
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte van oordeel
dat niet kan worden bewezen dat door de ontploffing naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor personen is ontstaan. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 3
In de nacht van 11 april 2016 bevond aangeefster [aangever 3] zich, samen met haar partner [aangever 4] , in de woonkamer van hun woning, gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven. Omstreeks 01.10 uur hoorden zij een harde knal bij de voordeur. Uit de verklaring van [aangever 3] blijkt dat de woonkamer is gelegen op de eerste verdieping van de woning. [8]
Ter plaatse constateerde verbalisant [naam verbalisant 1] dat er schade was aan de voordeur van de woning. Op het trottoir lagen een plank en meerdere splinters, afkomstig van de vernielde voordeur. In de hal van de woning werden houtsplinters, delen van de vernielde brievenbus, schroeiplekken en kruitsporen aangetroffen. [9]
Uit het sporenonderzoek blijkt dat de woning aan de [adres 2] een tussenwoning betreft, bestaande uit drie verdiepingen. De voordeur van deze woning bevindt zich op de begane grond. Direct achter de voordeur bevindt zich een hal. De voordeur is vervaardigd
uit tropisch hardhout en opgebouwd uit een aantal balken en panelen. Een van de panelen was niet meer aanwezig. De wanden en het plafond van de gang waren beschadigd. Deze beschadigingen waren waarschijnlijk veroorzaakt door rondvliegende scherven. In de hal werd het houten paneel aangetroffen dat oorspronkelijk in de voordeur had gezeten. In dit paneel bevond zich een brievenbus. Op de paneeldelen van de voordeur was roetafzetting zichtbaar. In de hal werden voorts resten aangetroffen van vermoedelijk een signaalraket.
Verbalisant [naam verbalisant 2] concludeert (op grond van het sporenonderzoek) dat waarschijnlijk
een signaalraket is aangebracht in de brievenbus en dat deze signaalraket vervolgens tot ontploffing is gebracht. [10]
Een signaalraket (in de volksmond ook wel “lawinepijl” genoemd) bestaat uit een koker, gevuld met kruit. De lading bestaat meestal uit kalium(per)chloride en aluminiumpoeder. Deze lading veroorzaakt een luide knal en drukgolf. Als een signaalraket op de grond tot ontploffing wordt gebracht, kan deze door de drukgolf aanzienlijke schade veroorzaken. [11]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 11 april 2016 met [naam medeverdachte] naar de woning aan de [adres 2] is gegaan. Hij was met [naam medeverdachte] naar de voordeur van het pand gelopen en had een lawinepijl in de brievenbus gestopt. [naam medeverdachte]
had deze lawinepijl (ofwel signaalraket) tot ontploffing gebracht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op
11 april 2016, tezamen en in vereniging met een ander, een signaalraket heeft aangebracht
in de brievenbus van de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Eygelshoven
en deze vervolgens tot ontploffing heeft gebracht. Op grond van het sporenonderzoek kan worden vastgesteld dat door deze ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige situatie niet bewezen kan worden dat er door de ontploffing naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan.
In het proces-verbaal van sporenonderzoek wordt gesteld dat levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten zou zijn geweest, indien zich ten tijde van de ontploffing (van de signaalraket) in de directe nabijheid van de voordeur of in de hal van
de woning, personen hadden bevonden. Uit het dossier blijkt dat de bewoners van het pand zich ten tijde van de ontploffing op de eerste verdieping van de woning bevonden. Niet is gebleken dat zich ten tijde van de ontploffing van de signaalraket aan de buitenzijde van
de woning, in de directe nabijheid van de deur, personen bevonden. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan de vraag of deze personen ook gevaar hadden kunnen lopen.
De rechtbank komt - gelet op het vorenstaande - tot de conclusie dat er in dit geval geen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Uit het dossier is evenmin gebleken dat door de ontploffing van de signaalraket gemeen gevaar voor de belendende percelen is ontstaan. De rechtbank zal de verdachte derhalve
ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 28 maart 2016, in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht door open
vuur in aanraking te brengen met een vloeibare brandbare stof, ten gevolge waarvan de personenauto van [aangever 1] (kenteken [kenteken 2] ) gedeeltelijk is verbrand
en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
op 26 december 2015, in de gemeente Maastricht, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een signaalraket tot ontploffing te brengen en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
3.
op 11 april 2016, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een signaalraket tot ontploffing
te brengen en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2:
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten is.
Feit 3:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De klinisch psycholoog, [naam psycholoog] , heeft op 3 februari 2017 een rapportage uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank leest in dit rapport onder
meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en antisociale trekken in zijn persoon, gecombineerd met verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen voor ADHD.
De psycholoog concludeert dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Ter zake van feit 2 onthoudt de psycholoog zich van advies, omdat verdachte (tijdens de gesprekken met de psycholoog)
heeft ontkend dat hij dit feit heeft gepleegd.
Volgens de psycholoog is de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte wel van invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte
ten tijde van het onder 3 tenlastegelegde feit. De verdachte bevond zich in een voor hem stressvolle situatie. De verdachte kan - door zijn persoonlijkheidsproblematiek - moeilijk omgaan met dit soort situaties. Hij raakte emotioneel ontregeld, waardoor hij verminderd
in staat was om andere gedragskeuzes te maken maar juist vanuit zijn onmacht in een
spiraal van toenemende agressie kwam. Daarom kan het onder 3 tenlastegelegde feit,
indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
De rechtbank begrijpt - gelet op de daarvoor in voornoemd rapport gegeven gronden - de conclusie van de psycholoog dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feite als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd en neemt deze conclusie over. Verdachte is overigens wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid
die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijke deel
van de straf de bijzondere voorwaarde te verbinden van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat de verdachte moet deelnemen aan een forensisch klinische behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, mede gelet op hetgeen volgens hem bewezen kan worden verklaard, om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen en daarnaast een forse voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat de verdachte – gedurende de proeftijd – moet deelnemen aan een klinische behandeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen.
De verdachte heeft op 26 december 2016, in de nachtelijke uren, een signaalraket (zijnde illegaal vuurwerk) op de toegangsduur van een schoolgebouw geplakt en tot ontploffing gebracht. Hierdoor is schade ontstaan aan het schoolgebouw.
In de nacht van 11 april 2016 heeft hij een soortgelijk feit gepleegd. Hij is die nacht samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , naar de woning van aangevers [aangever 3] en Peelen gegaan en heeft vervolgens een signaalraket aangebracht in de brievenbus van deze woning. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft dit stuk illegaal vuurwerk vervolgens tot ontploffing gebracht. De verdachte en zijn mededader hebben door hun handelen niet alleen schade en overlast veroorzaakt, maar bovenal angst bij de bewoners teweeggebracht.
De verdachte maar in de eerste plaats de bewoners van de woning mogen van geluk spreken dat het handelen van de verdachte uiteindelijk enkel materiële schade heeft veroorzaakt. Immers, indien zich ten tijde van de ontploffingen van de lawinepijlen in de directe omgeving daarvan personen hadden bevonden, hadden deze mensen zwaar lichamelijk letsel of zelfs dodelijk letsel kunnen oplopen.
Ten slotte heeft hij zich schuldig gemaakt aan brandstichting, door op 28 maart 2016, op de openbare weg een auto in brand te steken. Door deze brand is niet alleen de auto, maar ook het onderliggende asfalt (zwaar) beschadigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat iemand hem had gevraagd de auto in brand te steken en dat hij daar € 200,- voor zou ontvangen. De verdachte is op dit aanbod ingegaan. Hij heeft dus louter uit eigen financieel gewin grote schade veroorzaakt.
Voorts heeft de verdachte de brand gesticht in een periode, waarin met regelmaat auto’s in brand werden gestoken in Zuid-Limburg. Deze autobranden hebben tot een hoop commotie geleid. De verdachte heeft, hoewel hij niet betrokken was bij deze (andere) autobranden, bijgedragen aan de gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Ook dat werkt bij de straftoemeting in het nadeel van de verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 11 januari 2017 - reeds meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten (waaronder brandstichting). Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van de verschillende omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages.
Uit de rapportage van de psycholoog d.d. 3 februari 2017 blijkt dat bij de verdachte sprake is van persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Het lijkt erop dat de verdachte strafbare feiten pleegt om te kunnen voorzien in zijn drugsgebruik. Daarnaast kampt de verdachte met problemen op andere leefgebieden: hij heeft geen werk of (andere) zinvolle dagbesteding
en geen vaste woon- of verblijfplaats. De psycholoog stelt dat een klinische behandeling,
gelet op de complexe problematiek bij verdachte, geïndiceerd is.
Op grond van de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in aanmerking. Bij het bepalen van de hoogte van de straf is gelet op de straffen die door deze en andere rechtbanken in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en zal daarom aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal, ter voorkoming van recidive, aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen die hem worden gegeven door of namens de reclassering;
  • zich moet onthouden van het gebruik van verdovende middelen en, ter controle op de naleving van deze voorwaarde, medewerking moet verlenen aan urinecontroles
Hoewel de rechtbank een klinische behandeling van verdachte wenselijk acht, zal zij niet overgaan tot het opleggen van deze bijzondere voorwaarde, omdat op dit moment niet duidelijk is bij welke kliniek de verdachte terecht zou kunnen. Nu de verdachte zich al geruime tijd in voorlopige hechtenis bevindt, acht de rechtbank het niet opportuun om door de reclassering (alsnog) te laten onderzoeken bij welke kliniek en op welke termijn verdachte zou kunnen worden opgenomen in verband met een klinische behandeling.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 7.273,30
ter zake van feit 2.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij
bij de Stichting [naam stichting] - waartoe ook de [benadeelde partij] behoort - heeft nagevraagd of
de door de benadeelde partij gevorderde schade aan het schoolgebouw is vergoed door de verzekering.
Een medewerkster van de Stichting [naam stichting] heeft aan de officier van justitie laten weten dat
de gemeente economisch eigenaar is van het schoolgebouw en dat de gemeente de reparatiekosten van het schoolgebouw, die door de [benadeelde partij] zijn betaald, zal verhalen op de verzekering.
De rechtbank overweegt allereerst dat op grond van de voorliggende stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet met zekerheid kan worden vastgesteld of het schoolgebouw eigendom is van de benadeelde partij of van de gemeente. Met andere woorden: de rechtbank kan niet vaststellen wie van deze twee partijen, in juridische zin, de gevorderde schade heeft geleden. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen of die schade reeds door de gemeente
is geclaimd bij en mogelijk vergoed door de verzekering, terwijl daar wel aanwijzingen voor zijn.
De rechtbank is van oordeel dat (nader) onderzoek naar deze ontbrekende informatie een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 157 van het Wetboek
van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen die hem worden gegeven door of namens de reclassering;
  • zich moet onthouden van het gebruik van verdovende middelen en, ter controle op
de naleving van deze voorwaarde, medewerking moet verlenen aan urinecontroles.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017.
Buiten staat
Mr. P.H.M. Kuster is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2016, in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een vloeibare stof, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan de personenauto van [aangever 1] (kenteken [kenteken 2] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2016, in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2015, in de gemeente Maastricht, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (bom)/ een signaalraket tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor de [naam school] gevestigd aan de Terra
[adres 3] te Maastricht en/of nabijgelegen panden en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen welke werkzaam en/of woonachtig zijn in de [naam school] en/of nabijgelegen panden en/of woningen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen welke werkzaam en/of woonachtig zijn in de [naam school] en/of in nabijgelegen panden en/of woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 11 april 2016, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (bom)/ een signaalraket tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven en/of bewoners van belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven en/of de bewoners van belendende percelen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht/Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720524-16
Proces-verbaal van de openbare zitting van 21 februari 2017 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 7 februari 2017 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de districtsrecherche Zuidwest-Limburg, voorzien van proces-verbaalnummer 2016054841, gesloten d.d. 28 juni 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , pag. 56 en 57.
3.Het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pag. 76 en 78.
4.De foto’s van de in brand gestoken auto, pag. 79 t/m 83.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] (namens [naam school] ), pag. 143.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 154.
7.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 159 en 160.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] en het proces-verbaal van verhoor
9.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , pag. 200 en 201.
10.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 220 en 221.
11.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 220 en 221.