ECLI:NL:RBLIM:2017:1362

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
5589036/AZ/16-438 16022017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde verhoudingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Schoonmaakbedrijf [X] B.V. De werknemer, die sinds 1 september 2004 in dienst was, verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet dat op 1 november 2016 was gegeven. De werkgever had het ontslag gebaseerd op werkweigering, maar de werknemer stelde dat hij ziek was en niet in staat om te werken. De kantonrechter oordeelde dat de ontslaggrond niet was komen vast te staan, omdat de werknemer zich op 1 november 2016 ziek had gemeld en er geen sprake was van ongeoorloofd verzuim. Het ontslag op staande voet werd daarom vernietigd, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het loon van de werknemer vanaf de datum van ontslag.

Daarnaast had de werkgever een zelfstandig verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een verstoorde relatie tussen partijen, en dat herplaatsing van de werknemer niet in de rede lag. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 april 2017, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 10.955,77 bruto. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 5589036 \ AZ VERZ 16-438 en
5589060 \ AZ VERZ 16-439
Beschikking van de kantonrechter van 16 februari 2017
in de zaak van:
[werknemer],
wonend [adres werknemer] ,
[woonplaats werknemer] ,
werknemer
gemachtigde mr. M.C.W.C. van Zon,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHOONMAAKBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats X] ,
werkgever
gemachtigde J. Hoogstraten,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [werknemer] en [X] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 16 december 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst,
- de mondelinge behandeling d.d. 19 januari 2017,
- de door [werknemer] ter zitting overgelegde “reactie op het verweerschrift”,
- de door [X] ter zitting overgelegde brief van de bedrijfsarts d.d. 16 januari 2016 (gelet op het slot van de brief zal in plaats van 2016 zijn bedoeld 2017).
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedag werknemer] 1967, is op 1 september 2004 bij [X] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van meewerkend voorman tegen een loon van € 2.213,29 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 3 oktober 2016 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, welk gesprek door partijen is geduid als “werkhervattingsgesprek”. [werknemer] had zich namelijk in de daaraan voorafgaande - door partijen niet nader aangeduide periode - ziek gemeld met lichamelijke klachten, waarvan [werknemer] herstellende was. Tijdens dit gesprek van 3 oktober heeft [X] kritiek geuit op het functioneren van [werknemer] . Afgesproken is dat op 10 oktober 2016 een vervolgafspraak zou plaatsvinden waarbij afspraken zouden worden gemaakt over de inzet en het functioneren van [werknemer] .
2.3.
[werknemer] heeft zich op 6 oktober 2016 (opnieuw) ziekgemeld, waardoor het gesprek van 10 oktober 2016 geen doorgang heeft gevonden.
In verband met de nieuwe ziekmelding heeft de bedrijfsarts [werknemer] op 13 oktober 2016 gezien en voorts op 26 oktober 2016 en 1 november 2016.
2.4.
Op 18 oktober 2016 heeft opnieuw een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [X] aan [werknemer] aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in [werknemer] in de functie van meewerkend voorman. [X] heeft [werknemer] aangeboden per direct aan het werk te gaan in de (lagere) functie van schoonmaker met bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Omdat [werknemer] daarmee niet akkoord ging heeft [X] [werknemer] daarnaast twee andere mogelijkheden voorgehouden, namelijk zelf ontslag nemen of de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen.
2.5.
Partijen hebben vervolgens met elkaar onderhandeld over de voorwaarden van een te sluiten vaststellingsovereenkomst. Bij e-mail van 24 oktober 2016 heeft [X] [werknemer] een concept van een vaststellingsovereenkomst toegestuurd onder de mededeling dat [werknemer] wordt geacht verlofuren op te nemen, zo lang geen overeenstemming is bereikt over het einde van de arbeidsovereenkomst. ( [werknemer] was niet aan het werk.)
2.6.
Bij e-mail van 27 oktober 2016 heeft [X] aan [werknemer] laten weten dat zij vóór 1 november 2016 van [werknemer] een reactie/voorstel wenste te vernemen met als uitgangspunt een principe akkoord, dan wel [werknemer] op 1 november 2016 om 8.30 uur op kantoor te verwachten om het werk te hervatten. Bij brief van 28 oktober 2016 aan [X] heeft [werknemer] een tegenvoorstel gedaan, maar dit is door [X] bij e-mail aan [werknemer] van (zaterdag) 29 oktober 2016 verworpen. [werknemer] stelt in deze e-mail onder meer nog het volgende:
“(…) of je wordt gewoon om 08.30 uur op je werk verwacht of je kiest voor de verlenging van de eerdere afspraak om vakantie/meer-uren (voor zover deze er nog zijn) cq onbetaald verlof te nemen.”
2.7.
[werknemer] is op 31 oktober 2016 niet op het werk verschenen. Bij e-mail/brief van 31 oktober 2016 heeft [X] [werknemer] laten weten hem in verband daarmee opnieuw te waarschuwen. [X] verzoekt [werknemer] zich op 1 november 2016 om 8.30 uur bij haar te melden dan wel schriftelijk te berichten over gestanddoening van de geldende afspraken. [X] stelt dat de e-mail/brief moet worden gezien als een derde waarschuwing indien [werknemer] zich daaraan niet houdt. [X] doet in de e-mail/brief tevens een tegenvoorstel voor de vaststellingsovereenkomst.
2.8.
[werknemer] is op 1 november 2016 niet op het werk verschenen. De partner van [werknemer] heeft [werknemer] die ochtend ziek gemeld bij [X] .
[X] heeft [werknemer] bij brief van gelijke datum op staande voet ontslagen.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] verzoekt – kort weergegeven – primair vernietiging van het op 1 november 2016 gegeven ontslag op staande voet, tewerkstelling en doorbetaling van het loon en emolumenten met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente).
3.2.
[X] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door [X] verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 BW, en wel op grond van lid 3, onderdeel g, zoals [X] de kantonrechter desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld.
3.4.
[werknemer] heeft verweer gevoerd tegen de verzochte ontbinding en subsidiair - in geval van toewijzing van het verzoek - verzocht om toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub a BW ten aanzien van de ontbindingsdatum en toekenning van een transitievergoeding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [werknemer] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet
4.1.
[werknemer] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [X] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door [X] aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [X] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werknemer] , die ten gevolge hebben dat van [X] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 1 november 2016 dat [werknemer] tot driemaal toe niet zou hebben voldaan aan zijn verplichting zijn werkzaamheden te hervatten.
4.5.
[werknemer] stelt zich - samengevat - op het standpunt dat van werkweigering geen sprake is, omdat hij ziek was. De bedrijfsarts heeft [werknemer] niet medegedeeld dat hij weer aan het werk moest gaan, maar enkel dat er een oplossing moest worden gevonden voor het tussen [werknemer] en [X] gerezen arbeidsconflict. Uit de handelwijze van [X] tijdens het gesprek op 18 oktober 2016 blijkt naar de mening van [werknemer] echter niet dat [X] tot een oplossing wilde komen. Zo behoorde een verbeterplan niet tot de mogelijkheden.
4.6.
[X] is van mening dat [werknemer] niet ziek was en dus moest komen werken. [X] stelt dit ook zo aan [werknemer] te hebben medegedeeld.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Op basis van hetgeen is komen vast te staan is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] tot 1 november 2016 met toestemming van [X] niet werkte. Van ongeoorloofd verzuim was dan ook geen sprake. De kantonrechter gaat daarmee voorbij aan de vraag of uit de e-mail van [X] van 29 oktober 2016 een verplichting voor [werknemer] moest worden aangenomen om al op (maandag) 31 oktober 2016 op het werk te verschijnen in plaats van op (dinsdag) 1 november 2016. De e-mail is immers niet erg duidelijk, omdat geen datum wordt genoemd. [werknemer] heeft zich vervolgens op 1 november 2016 ziek gemeld. Wat er van die ziekmelding verder ook zij: op 1 november 2016 was er geen sprake van herhaalde werkweigering, laat staan van tot driemaal toe ongeoorloofd niet op het werk verschijnen, wat als ontslaggrond is aangedragen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gestelde ontslaggrond niet is komen vast te staan, zodat alleen om die reden al geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig ontslag.
4.8.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van [werknemer] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [X] kan vernietigen, indien [X] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag (op staande voet) niet rechtsgeldig is, zal het primaire verzoek van [werknemer] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
4.9.
Nu het ontslag (op staande voet) wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. [X] is daarom gehouden tot betaling van het overeengekomen salaris. Partijen zijn het er over eens dat [X] het loon van [werknemer] vanaf 1 november 2016 onbetaald heeft gelaten, zodat de hierop gerichte vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente op de wijze zoals hierna is bepaald. Alvorens te beslissen op het verzoek tot wedertewerkstelling, zal eerst het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek worden behandeld en beoordeeld.
Het zelfstandig verzoek van [X] : (voorwaardelijke) ontbinding alsmede de vordering van [werknemer] tot wedertewerkstelling
4.10.
[X] heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW voor het geval (nog steeds) een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Hoewel van het hiervoor gegeven oordeel nog hoger beroep openstaat, is in zoverre reeds nu aan de voorwaarde voldaan waaronder [X] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld. Daarmee ligt thans de vraag voor of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW.
4.11.
Vastgesteld wordt dat er geen bijzondere opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden. Weliswaar heeft [werknemer] zich op 1 november 2016 ziek gemeld, echter ter zitting is komen vast te staan dat [werknemer] inmiddels weer is hersteld.
4.12.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.13.
[X] heeft aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [X] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. [werknemer] heeft de gestelde ontslaggrond ter zitting niet serieus betwist. [werknemer] heeft in dat verband onder meer erkend dat sprake is van een conflictsituatie, dat het nooit meer zou worden zoals het was, dat er op 3 oktober 2016 iets in hem brak en het gesprek op 18 oktober 2016 voor hem net zo pijnlijk was, omdat het eerder aangeboden stappenplan niet opnieuw ter sprake kwam. [werknemer] heeft tot besluit ter zitting aangegeven dat “hervatten bij [X] niet het handigst is”.
4.14.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door [X] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Gelet op deze ontbindingsgrond ligt herplaatsing van [werknemer] binnen de organisatie van [X] niet in de rede.
4.15.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [X] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal toewijzen. [X] verzoekt te ontbinden met onmiddellijke ingang, echter gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW, is dit slechts mogelijk ingeval van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Nu dit niet is komen vast te staan zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 april 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, een en ander met behoud van een termijn van ten minste één maand.
4.16.
De vordering tot wedertewerkstelling van [werknemer] is in beginsel toewijsbaar, echter gelet op het feit dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2017 wordt ontbonden en de stelling van [X] dat [werknemer] ongeschikt is voor zijn functie, is het aan [X] om al dan niet gebruik te maken van de diensten van [werknemer] . De vordering van [werknemer] zal dan ook worden afgewezen.
4.17.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [X] aan [werknemer] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van [X] is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. De hoogte van de door [werknemer] berekende transitievergoeding is door [X] niet betwist en de kantonrechter kent aan [werknemer] indachtig het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW derhalve dienovereenkomstig een transitievergoeding toe ten bedrage van € 10.955,77 bruto.
4.18.
[werknemer] heeft niet verzocht aan hem in het kader van het ontbindingsverzoek een billijke vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW en de kantonrechter ziet geen aanleiding om [werknemer] ambtshalve een dergelijke vergoeding toe te kennen.
Inzake het verzoek en het tegenverzoek
4.19.
In de uitkomst van alle verzoeken tezamen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [werknemer]
5.1.
vernietigt het op 1 november 2016 gegeven ontslag op staande voet,
5.2.
veroordeelt [X] om binnen twee dagen na deze beschikking tot betaling aan [werknemer] van het bedrag van € 2.213,29 bruto per maand, alsmede al het overige dat zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, vanaf 1 november 2016 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging overeenkomstig artikel 7:625 BW, indien en voor zover het loon niet tijdig betaald is of wordt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd,
Inzake het zelfstandig verzoek van [X]
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2017,
5.4.
veroordeelt [X] tot betaling aan [werknemer] van € 10.955,77 bruto ter zake transitievergoeding,
Inzake alle verzoeken
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
Type: EB
Coll: SM