ECLI:NL:RBLIM:2017:1332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
C/03/226465 / HA RK 16-208
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking ex art. 100 Fw in faillissement met verzoek om levensonderhoud

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. Verzoeker, die in staat van faillissement is verklaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 augustus 2016, waarin zijn verzoek om een som vast te stellen ter voorziening in zijn levensonderhoud werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich niet kan verenigen met deze afwijzing en zich beroept op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij meent dat de rechter-commissaris niet als een onafhankelijke rechterlijke instantie kan worden beschouwd. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat zijn recht op hoor- en wederhoor is geschonden.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in de zaak uiteengezet, waaronder eerdere beschikkingen en verzoeken van verzoeker. De rechtbank heeft geconcludeerd dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris geen hoger beroep openstaat, maar dat cassatieberoep wel mogelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek om levensonderhoud en heeft de beschikking van de rechter-commissaris voor het overige bekrachtigd. De rechtbank heeft geen gronden gevonden om de beschikking te vernietigen en heeft de belangen van de boedel en de curator in overweging genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/226465 / HA RK 16-208
Beschikking van 14 februari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
verzoeker,
(hierna: [verzoeker] )
advocaat mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen
en
1.
Mr. E.H.J.M. RUTTEN, in zijn hoedanigheid van voormalig curator in het faillissement van verzoeker,
2.
Mr. E.Ph. ROELOFS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van verzoeker,
beiden kantoorhoudende te Maastricht,
(hierna: de curatoren).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, inhoudende hoger beroep tegen de beschikking van 15 augustus 2016 van de rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker op grond van artikel 69 van de Faillissementswet (Fw), bij deze rechtbank binnengekomen gekomen op 19 augustus 2016,
  • de brieven met bijlagen van mr. Loonen, zoals ontvangen op 3 oktober 2016 en 2 november 2016,
  • het advies van de rechter-commissaris, zoals ontvangen op 17 november 2016,
  • de mondelinge behandeling op 7 februari 2017.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
  • namens verzoeker mr. Loonen;
  • de curatoren.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 januari 2013 is verzoeker in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Quaedackers tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. Rutten tot curator (insolventienummer F.03/13/3).
2.2.
Bij beschikking van 31 juli 2013 is de verzekerde bewaring van verzoeker bevolen. Het bevel is niet ten uitvoer gelegd omdat verzoeker zich daaraan heeft onttrokken.
2.3.
Bij beschikking van 15 juli 2016 heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker om, kort gezegd, het bevel tot verzekerde bewaring op te heffen, afgewezen (zaaknummer C/03/219294 / HA RK 16-76).
2.4.
Verzoeker heeft vervolgens op de voet van art. 69 Fw de rechter-commissaris verzocht, kort gezegd, een som vast te stellen ter voorziening in zijn levensonderhoud ex art. 100 Fw en de curator op te dragen concreet aan te geven welke informatie verzoeker moet verstrekken, post door te zenden, informatie te verschaffen over een melding van de aanwezigheid van banktegoeden in Luxemburg en een gedetailleerde schuldenopgaaf te verstrekken.
2.5.
Bij beschikking van 15 augustus 2016 heeft de rechter-commissaris het verzoek op alle onderdelen afgewezen.

3.Het beroep en de gronden

3.1.
Verzoeker kan zich niet verenigen met de beschikking van de rechter-commissaris en is daartegen in beroep gekomen.
3.2.
De gronden voor het hoger beroep komen erop neer:
- De rechter-commissaris heeft ten onrechte het verzoek om een som vast te stellen ter voorziening in het levensonderhoud afgewezen. Hierdoor kan verzoeker niet in zijn levensonderhoud voorzien, hetgeen ook gevolgen heeft voor zijn partner. Verzoeker erkent dat er geen beroep open staat tegen dergelijke beslissingen, maar hij beroept zich op art. 6 EVRM. Hij stelt daartoe dat de rechter-commissaris niet beschouwd kan worden als een onafhankelijke rechterlijke instantie, nu deze ook belast is met de controle op het beheer door de curator van het onderhavige faillissement. Daarnaast stelt verzoeker dat de rechter-commissaris zijn recht op hoor- en wederhoor heeft geschonden door de reactie van de curator niet tijdig toe te zenden, zodat verzoeker niet geïnformeerd is over de informatie die mede tot het oordeel van de rechter-commissaris heeft geleid en verzoeker ook niet in de gelegenheid is gesteld op deze informatie te reageren.
- Verzoeker stelt dat hij steeds alle informatie en documenten ter beschikking heeft gesteld voor zover dit mogelijk was. Verzoeker weet tot op heden niet welke stukken thans nog ontbreken.
- Verzoeker verzoekt om correspondentie aan hem door te sturen, waaronder uitdrukkelijk de correspondentie met SVB, ABP en Belastingdienst, mede nu dit ook ziet op de belangen van zijn partner.
- Verzoeker wenst de identiteit te vernemen van degene die kennelijk melding heeft gemaakt van het feit dat verzoeker banktegoeden zou hebben in Luxemburg, met de door deze verstrekte informatie, nu hij zich niet kan verweren tegen anonieme aantijgingen.
3.3.
Verzoeker verzoekt de rechtbank daarom de beschikking van 15 augustus 2016 te vernietigen en alsnog te beslissen:
I. Ingevolge van art. 100 Fw in samenhang met paragraaf 2.2 van de RECOFA-richtlijnen een som vast te stellen ter voorziening in het levensonderhoud van verzoeker, te bepalen aan de hand van het vrij te laten bedrag zoals door hem berekend, zijnde een bedrag gelijk aan de door verzoeker ontvangen AOW en pensioen en de curator op te dragen binnen vijf dagen na de vaststelling het hem toekomende bedrag over te boeken op de rekening derdengelden van zijn gemachtigde;
II. De curator op te dragen om binnen vijf dagen na deze beslissing:
a. concreet en gespecificeerd aan te geven welke stukken, gegevens en informatie verzoeker dient te verstrekken;
b. alle post welke betrekking heeft op het pensioen, AOW en andere fiscaal relevante correspondentie door te sturen;
c. het stuk te overhandigen waarin de mededeling is vervat betreffende de beweerdelijke tegoeden in Luxemburg alsmede de namen van de melders;
d. de gedetailleerde schuldenopgave te verstrekken.
3.4.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 17 november 2016 zijn standpunt over het hoger beroep en de gronden daarvoor, gegeven.
3.5.
De curatoren verzetten zich tegen gegrondverklaring van het beroep. Voor zover nodig, zal daarop hieronder nog worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoeker is tijdig in beroep gekomen.
4.2.
Tegen een beschikking op grond van art. 100 Fw staat geen hoger beroep open. Deze bepaling sluit cassatieberoep niet uit. De Hoge Raad neemt op grond van art. 78 lid 1 RO in verbinding met art. 398, aanhef en onder 1°, Rv kennis van het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank tenzij daartegen een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan (art. 78 lid 6 RO). Voor verzoeker stond daarom cassatieberoep open tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In een dergelijk geval, waarin geen algeheel rechtsmiddelenverbod geldt, maar slechts het hoger beroep is uitgesloten, staat het de appelrechter niet vrij om, onder verwijzing naar een van de doorbrekingsgronden, een partij ontvankelijk te achten in het door haar ingestelde hoger beroep. [1] De omstandigheid dat verzoeker heeft aangevoerd dat fundamentele beginselen zijn geschonden, brengt dus niet mee dat hij kan worden ontvangen in zijn beroep.
4.3.
Over de inlichtingenplicht van verzoeker heeft de rechtbank in haar beschikking van 15 juli 2016 reeds een oordeel gegeven. Er is geen reden om thans anders te beslissen. Het is ook niet aan de rechtbank om een oplossing te vinden voor het feit dat verzoeker niet bij de curator of de rechter-commissaris wil verschijnen om inlichtingen te verstrekken, omdat hij niet in bewaring wil worden gesteld.
4.4.
Niet aannemelijk is geworden dat de curator verzuimt om post aan verzoeker door te sturen. Er is dus geen reden om hem op te dragen post (alsnog) door te zenden.
4.5.
De rechtbank acht het niet in het belang van de boedel dat op dit moment de identiteit en informatie van degene die melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van banktegoeden in Luxenburg, aan verzoeker te openbaren. De tegoeden kunnen in een verhoor aan de orde komen.
4.6.
In de openbare verslagen zijn overzichten van de schulden in het faillissement vermeld. Verzoeker heeft niet toegelicht waarom die overzichten niet volstaan.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat er geen gronden zijn om de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen. De rechtbank zal daarom de beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 15 augustus 2016, voor zover die beschikking betrekking heeft de weigering een som vast te stellen ter voorziening in het levensonderhoud van verzoeker;
5.2.
bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 15 augustus 2016 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:`112 (ING/Verweerders)