ECLI:NL:RBLIM:2017:1286

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
C/03/218384 / HA ZA 16-161
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met beslaglegging

In deze zaak vorderen vader en moeder, hierna aangeduid als eisers, van hun dochter, aangeduid als gedaagde, de terugbetaling van een geldlening van € 49.430,00. De lening werd op of omstreeks 1 augustus 2006 verstrekt en een deel van het bedrag werd op 26 maart 2007 kwijtgescholden. De eisers hebben de lening in het najaar van 2015 teruggevorderd, maar de gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven. Na diverse sommaties hebben eisers op 1 maart 2016 conservatoir beslag gelegd op de woning van gedaagde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening direct opeisbaar was en dat gedaagde in verzuim verkeert sinds 1 januari 2016. Gedaagde betwist de terugbetalingsverplichting en stelt dat er een afspraak is gemaakt om de lening te verrekenen met haar erfdeel na het overlijden van haar ouders. De rechtbank oordeelt dat gedaagde deze stelling niet voldoende heeft onderbouwd en gaat aan haar verweer voorbij.

De rechtbank heeft de vordering van eisers tot terugbetaling van de lening toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de beslagkosten toegewezen, maar de overige proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 februari 2017 door mr. F.C. Alink-Steinberg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/218384 / HA ZA 16-161
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] , gemeente [gemeente eisers] ,
eisers,
advocaat mr. M. Strijks,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.C.A. Reijnders.
Partijen zullen hierna vader en moeder [eisers] enerzijds en [gedaagde] anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 maart 2016 met producties 1 tot en met 7
  • de conclusie van antwoord met productie 1
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vader en moeder [eisers] hebben hun dochter [gedaagde] op of omstreeks 1 augustus 2006 een bedrag van € 71.478,19 geleend, van welk bedrag zij op of omstreeks 26 maart 2007 met gebruikmaking van de eenmalige schenkingsvrijstelling een bedrag van € 22.048,00 aan [gedaagde] hebben kwijtgescholden. Per saldo is [gedaagde] nog een bedrag van € 49.430,19 aan vader en moeder [eisers] verschuldigd.
2.2.
Een en ander is vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst tussen partijen van 26 maart 2007. Partijen zijn, voor zover relevant, het volgende overeengekomen:
“(…)Per saldo is de ondergetekende sub 2. nog aan de ondergetekenden sub 1. verschuldigd een bedrag groot € 49.430,00;
partijen wensen bij deze over te gaan tot de schriftelijke vastlegging van de bepalingen van deze geldlening zoals die terzake tussen partijen gelden:1. (…)
2. de geldlening is te allen tijde direct opeisbaar.
(…)
5. Alle betaling moeten geschieden op de wijze en plaats als door de schuldeiser wordt aangegeven.”
2.3.
Aan [gedaagde] behoort in eigendom toe de woning, staande en gelegen aan de [adres gedaagde] te [woonplaats gedaagde] .
2.4.
In het najaar van 2015 hebben vader en moeder [eisers] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt de lening terug te vorderen. Ondanks diverse schriftelijke sommaties heeft [gedaagde] daaraan geen gehoor gegeven.
2.5.
Bij brief van 16 december 2015 hebben vader en moeder [eisers] [gedaagde] gesommeerd het geleende bedrag uiterlijk op 31 december 2015 aan hen terug te betalen, bij gebreke waarvan zij per 1 januari 2016 aanspraak maken op de wettelijke rente.
2.6.
Tot zekerheid van verhaal hebben vader en moeder [eisers] op 1 maart 2016 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op de woning van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
Vader en moeder [eisers] vorderen samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 49.430,00 te vermeerderen met:
  • de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling,
  • de beslagkosten van € 1.638,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
  • de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] van vader en moeder [eisers] een bedrag van
€ 49.430,00 heeft geleend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de letterlijke tekst van de overeenkomst dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van de lening, nu deze te allen tijde direct opeisbaar is, vader en moeder [eisers] de lening in het najaar van 2015 hebben opgeëist en [gedaagde] met ingang van 1 januari 2016 in verzuim verkeert. De hoofdvordering ligt dan ook in beginsel voor toewijzing gereed.
4.2.
[gedaagde] betwist dat zij gehouden is de lening nu terug te betalen en stelt daartoe dat
afgesproken is dat de lening na het overlijden van haar ouders zou worden verrekend met haar erfdeel. Vader en moeder [eisers] hebben deze, van de overeenkomst afwijkende, afspraak betwist. Ter comparitie hebben zij verklaard dat de lening, alleen in het geval de lening niet tijdens hun leven wordt teruggevorderd, zal worden verrekend met de erfenis in die zin dat de zus van [gedaagde] ( [zus gedaagde] ) eerst een bedrag van € 49.430,00 uit de erfenis betaald krijgt en dat de resterende erfenis vervolgens tussen [zus gedaagde] en [gedaagde] wordt verdeeld.
4.3.
Gelet op die stellingen van vader en moeder [eisers] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling dat er een afwijkende afspraak is gemaakt (inhoudende dat de lening niet zal worden opgeëist, maar te zijner tijd zal worden verrekend met de erfenis) nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten gaat de rechtbank aan dat verweer voorbij en ligt de hoofdvordering, vermeerderd met de wettelijke rente, voor toewijzing gereed.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde beslagkosten overweegt de rechtbank dat deze vordering, gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met inachtneming van het hiernavolgende toewijsbaar is. Het opgevoerde vast recht voor het beslagrekest zal worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze procedure verschuldigd is. Verder zal de rechtbank een lager bedrag toewijzen aan verschotten, omdat het meer gevorderde niet volgt uit de bedragen die op de overgelegde exploten staan vermeld. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de vaststelling van het salaris van de advocaat af te wijken van het liquidatietarief, terwijl vader en moeder [eisers] ook niet hebben gemotiveerd waarom daarvan zou moeten worden afgeweken. De beslagkosten worden begroot op € 329,79 voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00). De wettelijke rente zal worden berekend vanaf de datum van de dagvaarding.
4.5.
Gelet op de familierelatie van partijen is de rechtbank van oordeel dat de kosten van deze procedure (op de beslagkosten na) dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan vader en moeder [eisers] te betalen een bedrag van € 49.430,00 (negenenveertig duizend vierhonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van
1 januari 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, begroot op € 1.223,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2016 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de (overige) proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: SS