ECLI:NL:RBLIM:2017:12518

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
C/03/243633 \ HA RK 17-295
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter in de rechtbank Limburg, naar aanleiding van een civiele procedure waarin zij betrokken was. De procedure betrof een vordering van [A] tot ontbinding van een huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur. Tijdens een comparitie van partijen op 30 november 2017 heeft verzoekster de kantonrechter mondeling gewraakt, omdat zij zich niet voldoende gehoord voelde en de indruk had dat de kantonrechter niet eerlijk het proces leidde. De wrakingskamer heeft op 11 december 2017 het verzoek tot wraking behandeld, waarbij zowel verzoekster als de kantonrechter niet aanwezig waren. De kantonrechter had eerder schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet in te stemmen met de wraking. De wrakingskamer heeft beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden van het verzoekster voornamelijk betrekking hadden op een procesbeslissing van de kantonrechter, wat in beginsel geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en is uitgesproken op 11 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Datum beslissing: 11 december 2017
Zaaknummer: C/03/243633 \ HA RK 17-295
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
ter zake van een ter zitting gedaan verzoek van:
[de verzoekster],
wonend te [woonplaats verzoekster] , [adres verzoekster] ,
hierna: verzoekster,
dat strekt tot wraking van:
mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter in de rechtbank Limburg (hierna ook: de kantonrechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster is in een civiele procedure betrokken door [A] , bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.A.M. van Hoef. [A] vordert, kortgezegd, ontbinding van een met verzoekster aangegane huurovereenkomst woonruimte en betaling van de achterstallige huur. Op 30 november 2017 heeft een comparitie van partijen na antwoord plaatsgevonden met als doel het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling, waarbij zowel de eisende als de gedaagde partij aanwezig was. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Tijdens de zitting van 30 november 2017 heeft verzoekster de kantonrechter mondeling gewraakt. De civiele procedure is vervolgens geschorst, in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.
1.3.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Hij heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft verder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 11 december 2017, waar verzoekster en de kantonrechter niet zijn verschenen.
1.5.
De wrakingskamer heeft terstond uitspraak gedaan.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter niet geheel eerlijk het proces heeft geleid. De kantonrechter heeft in de uitnodigingsbrief voor de comparitiezitting de indruk gewekt dat er nog van alles in het proces mogelijk zou zijn en dat de eisende partij met een voorstel tot schikking wilde komen. In de brief staat volgens haar duidelijk dat deze zitting niet bedoeld was voor het houden van pleidooien en dat er afspraken zouden worden gemaakt over het verdere verloop. In de brief wordt niet gezegd dat er direct na de zitting vonnis zou worden gewezen. Nu er van een schikking blijkbaar niets kwam en de kantonrechter aankondigde vonnis te wijzen zonder een nieuwe procesronde, voelde verzoekster zich niet voldoende gehoord.

3.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie bepleit dat het wrakingsverzoek afgewezen wordt. Zowel de eisende partij als de gedaagde partij is in de gelegenheid gesteld haar standpunt toe te lichten. De kantonrechter schrijft dat hij verzoekster heeft medegedeeld dat zij te laat was met het indienen van een tegenvordering, omdat een tegenvordering alleen bij antwoord kan worden ingediend, terwijl verzoekster dat bij haar mondelinge antwoord had verzuimd te doen. Hij heeft inderdaad ter zitting aangekondigd dat hij vonnis zou gaan wijzen omdat hij over voldoende informatie beschikte voor het nemen van een beslissing. Daar was verzoekster het echter niet mee eens en zij wilde de gelegenheid hebben haar standpunt nog nader toe te lichten. De kantonrechter heeft dit opgevat als een verzoek om schriftelijk te mogen voortprocederen en heeft verzoekster medegedeeld dat hij zich voldoende geïnformeerd achtte en daar geen gelegenheid meer toe zou geven. Hij stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking het gevolg is van het feit dat verzoekster het niet eens is met een door hem genomen procesbeslissing. In dit geval is de genomen procesbeslissing geen aanleiding om het verzoek tot wraking toe te wijzen, nu hieruit niet de schijn van partijdigheid zou kunnen worden afgeleid.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
De wrakingskamer stelt vast dat voor zover er al concrete gronden tegen de rechter zijn aangevoerd, deze zien op een door hem genomen procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4.
Met inachtneming van de door de rechter in zijn reactie gegeven motivering van zijn procesbeslissing en het uitvoerige proces-verbaal van comparitie d.d. 30 november 2017, is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
4.5.
Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. H.W.M.A. Staal en
mr. W.T.M. Raab, leden, en bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier en uitgesproken op 11 december 2017.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.