ECLI:NL:RBLIM:2017:12465

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
6035732 \ CV EXPL 17-4801
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en ontvankelijkheid werknemer in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer en de besloten vennootschap Koninklijke PostNL B.V. De werknemer, die sinds 1 mei 2013 in dienst was, had zich op 10 maart 2015 ziek gemeld en na een operatie op 29 juni 2015 was hij weer begonnen met re-integratie. De werkgever had de loonbetaling opgeschort na een ziekmelding van de werknemer en een deskundigenoordeel van het UWV had vastgesteld dat de werknemer geschikt was voor re-integratie. De werknemer vorderde doorbetaling van loon voor de periodes waarin hij geen salaris ontving, vermeerderd met vakantiegeld en schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet ontvankelijk was in zijn vordering omdat hij niet had voldaan aan de verplichting om een deskundigenverklaring over te leggen, zoals vereist in artikel 7:629a lid 1 BW. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever de toepasselijke regelgeving had gevolgd en dat de werknemer niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn werk te verrichten. De vordering van de werknemer werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6035732 \ CV EXPL 17-4801
Vonnis van de kantonrechter van 20 december 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. Y.G.M.J. Breukers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage, mede kantoorhoudende te Eindhoven,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.E. Vos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is op 1 mei 2013 bij de rechtsvoorganger van gedaagde partij in dienst getreden voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 28 april 2014 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een arbeidsduur van 10 uur per week in de functie van postbezorger. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO voor postbezorgers van toepassing. Eisende partij heeft zich op 10 maart 2015 ziek gemeld wegens rugklachten. De bedrijfsarts heeft op 16 april 2015 functionele beperkingen geconstateerd en geadviseerd bij de re-integratie rekening te houden met de beperkte rug belasting. Op 29 juni 2015 is eisende partij geopereerd door een neurochirurg. Vanaf 6 september 2015 is eisende partij weer gestart met haar re-integratie. De bedrijfsarts heeft eisende partij met ingang van 22 oktober 2015 weer arbeidsgeschikt geacht. Gedaagde partij heeft bij brief van 19 november 2015 eisende partij opgedragen om op 21 november 2015 het werk te hervatten en een loonsanctie aangekondigd indien eisende partij geen gevolg mocht geven aan deze opdracht. Eisende partij achtte zich niet in staat tot hervatting van de werkzaamheden en heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Gedaagde partij heeft in afwachting van het deskundigenoordeel de loonbetaling opgeschort. Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 28 januari 2016 volgt dat eisende partij geschikt wordt geacht om te re-integreren bij de eigen werkgever in de aangeboden werkzaamheden. Op 1 februari 2016 is eisende partij weer gestart met de re-integratie. Gedaagde partij heeft de loonbetaling per 1 februari 2016 weer hervat. Eisende partij heeft zich op 1 maart 2016 ziek gemeld wegens andere klachten. De bedrijfsarts heeft eisende partij op 8 maart weer geschikt geacht om de re-integratie te hervatten. Eisende partij heeft zich op 9 maart wederom ziek gemeld. Gedaagde partij heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd en 9 en 10 maart als verlof aangemerkt. Op 12 april 2016 heeft eisende partij zich wederom ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft eisende partij per 18 april 2016 volledig arbeidsgeschikt geacht. Eisende partij heeft opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV en gedaagde partij heeft vervolgens in afwachting van dit deskundigenoordeel een tweede loonstop ingesteld. Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 28 juni 2016 volgt dat de aangeboden werkzaamheden op 12 april 2016 passend zijn. Na 28 juni heeft er veelvuldig mondeling en schriftelijk overleg plaatsgevonden tussen partijen. Op 26 oktober 2016 heeft de bedrijfsarts eisende partij ongeschikt geacht voor het eigen werk en geadviseerd de re-integratie na herstel van een gerichte medische behandeling in het 2e spoor traject op te pakken. Gedaagde partij heeft per 1 november 2016 het loon weer doorbetaald. Gedaagde partij heeft eisende partij vervolgens bij brief van 12 december 2016 aangemeld bij Mobility voor het 2e spoor traject.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot doorbetaling van het loon gedurende de periode 21 november 2015 tot 1 februari 2016 en van 14 april 2016 tot 1 november 2016 vermeerderd met vakantiegeld becijferd op € 4.103,57 bruto, de wettelijke verhoging over dit bedrag, een bedrag van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en een schadevergoeding ter hoogte van een jaarsalaris, alles vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde partij stelt primair als verweer dat eisende partij niet ontvankelijk is nu de verklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW ontbreekt en geen van de uitzonderingssituaties als bedoeld in lid 2 van toepassing is. Eisende partij is van mening dat gelet op het oordeel van de bedrijfsarts [A] van 26 oktober 2016 niet ter discussie staat dat eisende partij in de perioden dat de salarisbetaling is opgeschort niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Dat het oordeel van het UWV dat eisende partij wel geschikt was voor eigen arbeid pas achteraf onjuist is gebleken komt naar de mening van eisende partij geheel en al voor risico van de werkgever. Aldus bestond volgens eisende partij bij de werkgever de verplichting om het salaris door te betalen. Er kan volgens eisende partij niet van haar gevergd worden alsnog een deskundigenverklaring als bedoeld in 7:629a lid 1 BW over te leggen.
4.2.
Uitgangspunt is dat de werknemer bij verschil van mening over de vraag of deze ziek is en de werkgever een loonsanctie toepast bij een loonvorderingsprocedure op straffe van niet-ontvankelijkheid een deskundigenverklaring dient over te leggen. Deze verplichting geldt niet in geval de verhindering van de werknemer niet wordt betwist dan wel in redelijkheid overlegging van deze verklaring niet kan worden gevergd van de werknemer. Eisende partij verbindt aan de situatie dat gedaagde partij nooit een betermelding heeft gedaan bij de bedrijfsarts, dat gedaagde partij de verhindering niet betwist. Deze conclusie snijdt echter geen hout naar het oordeel van de kantonrechter. De beter melding vindt immers plaats in geval de werknemer volledig arbeidsgeschikt is en daarvan was geen sprake in deze casus. Daarnaast beroept eisende partij zich er op dat niet van haar kan worden gevergd dat een deskundigenverklaring wordt overgelegd nu volgens de bedrijfsarts [A] op 26 oktober 2016 achteraf werd geoordeeld dat eisende partij gedurende de voorliggende periodes volledig arbeidsongeschikt was. De kantonrechter is van oordeel, los van het gegeven dat het nog maar de vraag is hoe de opmerking van de bedrijfsarts over de periode voorafgaand aan 26 oktober 2016 dient te worden geïnterpreteerd, er geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan niet van eisende partij gevergd zou kunnen worden dat zij een deskundigenoordeel had aangevraagd betreffende de periodes van de loonsanctie. Nu zij dit heeft nagelaten en dus niet kan voldoen aan de eis van het in artikel 7:629a lid 1 BW bedoelde deskundigenoordeel zal niet ontvankelijk verklaring moeten volgen. Voor de gevorderde schadevergoeding wegens slecht werkgeverschap ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding. De werkgever heeft de toepasselijke regelgeving opgevolgd. Dat dit bij eisende partij mogelijk dreigend is overgekomen is een interpretatie die in de gegeven situatie voor risico van eisende partij dient te komen.
4.3.
Eisende partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde ( 2 x tarief € 250,00).
4.4.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart eisende partij niet ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 500,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: