ECLI:NL:RBLIM:2017:12366

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
03/866276-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ex-vrijwilliger van Slachtofferzorg voor ontuchtige handelingen met een cliënt

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 64-jarige man, die als vrijwilliger werkzaam was bij Slachtofferhulp Nederland. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor het plegen van ontuchtige handelingen met een 25-jarige vrouw, die hij als hulpverlener bijstond. De feiten vonden plaats in mei 2016, waarbij de verdachte de vrouw in een kwetsbare positie heeft benaderd en onzedelijke handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 tot en met 13 mei 2016 meermalen ontucht heeft gepleegd, terwijl hij als vrijwilliger in de maatschappelijke zorg werkzaam was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden in een hulpverleningsrelatie, wat de strafbaarheid van de feiten met zich meebracht. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar de rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer en ondersteunend bewijs, zoals WhatsApp-berichten, als voldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de gevolgen van de zaak voor zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866276-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben elk hun standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair:in twee gevallen [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen;
subsidiair:in twee gevallen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Voor een bewezenverklaring van dit strafbare feit is dwang een vereiste. Voor het “dwingen tot” zijn de in het tenlastegelegde gestelde feitelijkheden echter onvoldoende.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. De door [slachtoffer] afgelegde verklaring wordt op belangrijke punten ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen, zoals het WhatsApp-verkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] , de verklaring van de getuige [getuige 1] (teamleider bij Slachtofferhulp Nederland) en de verklaring van de getuige [getuige 2] , oma van aangeefster.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Primair verweer ten aanzien van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair, als van het subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van bewijs. De verklaring van aangeefster wordt betwist. Deze verklaring is onvoldoende betrouwbaar om als uitgangspunt voor een veroordeling te laten gelden. Voorts vindt de aangifte volgens de raadsvrouw onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Met betrekking tot de uitdraai van de WhatsApp-conversatie tussen aangeefster en de verdachte heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat buiten deze berichten, er nog meer communicatie met [slachtoffer] heeft plaats gevonden en dat die communicatie een context vormt voor de in het dossier weergegeven communicatie. Ook ontbreekt volgens de raadsvrouw bewijs dat deze communicatie afkomstig is van de verdachte, want het is niet zeker dat deze communicatie afkomstig is van een telefoonnummer dat bij de verdachte in gebruik is. Door de algemene termen die daarin worden gebruikt geven deze berichten bovendien geen uitsluitsel over wat er precies zou zijn voorgevallen tussen aangeefster en de verdachte. Tot slot is opgemerkt dat de verklaring van de getuige [getuige 2] , oma van aangeefster, als niet-betrouwbaar buiten beschouwing moet blijven.
Subsidiair verweer ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft subsidiair vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, nu volgens haar de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden niet door de verdachte zijn aangewend om aangeefster in een situatie te brengen waarin zij de ontuchtige handelingen heeft moeten dulden. Alleen indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan, kan worden gesproken van ‘
door een feitelijkheid dwingen’ tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Volgens de verdediging kan dit echter niet bewezen worden.
Subsidiair verweer ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft subsidiair vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde bepleit. De hulpverleningsrelatie was op 12 en 13 mei 2016 al formeel beëindigd en ook feitelijk was er in mei 2016 geen verhouding als hulpverlener-patiënt meer. Dat de verdachte aanvankelijk als medewerker van Slachtofferhulp Nederland een relatie onderhield met [slachtoffer] heeft geen enkele invloed gehad op de vriendschappelijke relatie die zij op 12-13 mei 2016 hadden, toen de beweerdelijk gepleegde seksuele handelingen zouden hebben plaats gevonden. Om die reden kan, aldus de verdediging, nooit worden gesproken van misbruik van gezag in hoedanigheid van hulpverlener, want de verdachte en [slachtoffer] gingen op dat moment slechts op basis van vriendschap met elkaar om.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemene overweging
Vaak zijn in zedenzaken slechts twee personen aan te merken als direct betrokkene: een aangever en een verdachte. Deze zaak vormt in dat opzicht geen uitzondering. Wanneer de verdachte niet verklaart of -zoals in deze zaak- ontkent, is er daardoor niet meer direct bewijs dan de verklaringen van aangever. Volgens artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (in casu aangever) onvoldoende als bewijs.
Daar staat tegenover dat enig steunbewijs, in combinatie met de verklaring van aangever, als bewijs al kan voldoen. In het verleden werd in zedenzaken gering steunbewijs veelal voldoende geacht voor een veroordeling. De Hoge Raad is expliciet ingegaan op het voor een veroordeling vereiste minimum aan bewijs, onder andere in de arresten van 26 januari 2010 (LJN BK2094) en 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010: BM2452). Volgens de Hoge Raad moet het overige bewijsmateriaal voldoende steun geven aan de verklaringen van de aangever. Daarbij mag het overige bewijsmateriaal niet in een al te ver verwijderd verband staan tot de verklaring van de aangever. Daarom kan de vraag of het bewijsminimum is gehaald niet in algemene zin worden beantwoord; dat vergt telkens een beoordeling van het concrete geval.
De bewijsmiddelen
Op 15 juni 2016 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Aangeefster heeft verklaard dat [verdachte] “
aan haar heeft gezeten”. Op donderdag 12 mei 2016 is zij met [verdachte] bij haar thuis in Heerlen om samen een ‘
joint’ te roken. Aangeefster zat onderuitgezakt op de bank in de kelder. [verdachte] kwam toen tegen haar aanliggen en begon over haar buik te strelen. Zij weet dat zij naar voren boog om deze sigaret af te tippen. Toen ging hij met zijn hand in haar broek en zat hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen.
Op vrijdag 13 mei 2016 kwam [verdachte] weer om een ‘
joint’ te roken. Hij ging onder in de kelder weer tegen aangeefster aanhangen. Vervolgens deed hij haar trui omlaag en zat hij aan haar borsten en zoog ook daar aan. [2]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat haar kleindochter [slachtoffer] al anderhalf tot twee jaar hulp heeft via de bemiddeling door Slachtofferhulp Nederland. Eerst was er een vrouw en vervolgens is meneer [verdachte] gekomen. [slachtoffer] heeft haar oma verteld dat [verdachte] een paar keer in de kelder weed heeft gerookt met [slachtoffer] en dat hij haar toen heeft “
gepakt”. Hij heeft haar borsten gepakt en ging met een hand tussen de benen van [slachtoffer] . Hij heeft het truitje omlaag gedaan van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft haar oma verteld dat het twee keer achter elkaar is gebeurd, te weten: op donderdag en op vrijdag. Op de zaterdag daarna vroeg [slachtoffer] aan [getuige 2] of zij mee wilde gaan wandelen. Tijdens de wandeling begon [slachtoffer] plotseling te huilen en vertelde zij aan [getuige 2] wat er in de kelder tussen haar en [verdachte] was gebeurd. [3]
In het informatief geprek zeden dat [slachtoffer] met twee zedenrechercheurs voerde, verklaarde zij al dat degene die “
aan haar had gezeten”, iemand van slachtofferhulp was, genaamd [verdachte] en dat het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] is. [4]
De telefoon van [slachtoffer] wordt in beslag genomen en uitgelezen. [5]
In het dossier bevindt zich een uitdraai van WhatsApp-berichten verstuurd tussen aangeefster en [verdachte] met het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 13 mei 2016 (22:12:37) verstuurde [verdachte] het volgende bericht naar [slachtoffer] :
“Kunnen we elkaar dinsdag weer zien?/roken”
Op 13 mei 2016 (22:13:56) verstuurde [slachtoffer] het bericht naar [verdachte] :
“weet ik niet”
Vervolgens:
[verdachte] (22:14:18): Enne?
[slachtoffer] (22:14:26): Want je HEbd je weer niet ingehouden
[verdachte] (22:22:25): Weet niet wat ik moet zeggen
[slachtoffer] (22:23:06): ik ook niet
[verdachte] (22:24:06): Sorry
[slachtoffer] (22:25:20): Dat zei je gister ook
[verdachte] (22:30:23): Ik ben zo gek op je dat ik me niet kan beheersen maar later heb ik er spijt van omdat ik weet dat ik je verdrietig/pijn/boos heb gemaakt
[slachtoffer] (22:30:23): Als je toch Al weer wat met doet waarom dan nog
[verdachte] (22:36:29): Weet niet Komt omdat ik je zo lief en aantrekkelijk vind en dan alleen maar aan mezelf denk en geen rekening hou met jouw gevoelens . Daarnaast ben ik erg opgewonden als ik stoned ben zeker met jou naast me. Het spijt me [slachtoffer] .
[slachtoffer] (22:37:34): Oke dan nog rook niet dan niet als je dat weet want het doet pijn
[slachtoffer] (22:37:34): Ben slapen Truste
Op 14 mei 2016 (11:08:10) verstuurde [verdachte] het volgende bericht naar [slachtoffer] :
“Goedemorgen [slachtoffer] AL wakker? Heb al SAP en croissants gehaald”
Op 14 mei 2016 (11:27:15) verstuurde [slachtoffer] het bericht naar [verdachte] :
“Van oma mag ik geen contact meer”
Vervolgens:
[verdachte] (11:28:28): Waarom?
[slachtoffer] (11:28:59): Oma weet het trok niet meer ben kapot
[slachtoffer] (11:30:00): Kan niet meer
[verdachte] (11:32:04): Wat kan niet meer
[slachtoffer] (11:32:31): Wat denk je zelf
[verdachte] (11:32:45): Oké
[verdachte] (11:32:54): En nu
[slachtoffer] (11:33:07): Heb vanacht door wat is gebeurt door hell gegaan kon noet slapen nachtmerries en alles trek noet meer
[verdachte] (11:33:54): Wat erg voor je
[verdachte] (11:46:38): Kan ik je ergens mee helpen?
[slachtoffer] (11:47:39): Je HEbd genoeg gedaan
[verdachte] (11:51:06): Ik vind het heel erg voor je van de nachtmerries en dat je kapot bent [6]
De waardering van de bewijsmiddelen
Niet is gebleken dat er nog andere personen dan de verdachte en [slachtoffer] als directe getuigen kunnen worden aangemerkt. Op enig moment heeft de verdachte het aan hem tenlastegelegde ontkent te hebben begaan en beroept hij zich voor het overige op zijn recht als verdachte om te zwijgen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de Whatsapp-berichten en de inhoud van de verklaring van [getuige 2] als bewijs voldoende steun geven aan de verklaring van [slachtoffer] en voorts in een voldoende nauw verband tot die verklaring staan.
Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank ziet - anders dan de raadsvrouw - geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . Haar verklaring wordt ondersteund door de inhoud van de hiervoor weergegeven WhatsApp-berichten.
[slachtoffer] heeft verteld welk telefoonnummer door de verdachte wordt gebruikt en, zo blijkt uit het onderzoek van de politie, zijn de WhatsApp-berichten verstuurd van en naar een toestel met juist dat telefoonnummer. Aan de rechtbank is niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden op grond waarvan er twijfel zou kunnen ontstaan dat deze berichten communicatie betreft tussen [slachtoffer] en de verdachte. Voorts is niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die grond zouden kunnen opleveren voor een aanname dat de aan de rechtbank gepresenteerde uitdraai van de WhatsApp-berichten van het geheel van de communicatie tussen [slachtoffer] en de verdachte geen goede weergave is.
Ten aanzien van de verklaring van de oma van [slachtoffer] , mevrouw [getuige 2] , is aangevoerd dat deze verklaring niet betrouwbaar is. [getuige 2] verklaarde namelijk dat zij aan de leidinggevende van Slachtofferhulp, de heer [getuige 1] , zou hebben verteld dat [verdachte] [slachtoffer] aan de borsten heeft vastgepakt en dat hij met zijn handen tussen haar benen was geweest, precies zo als dat [slachtoffer] dat aan haar had verteld. Echter, gehoord door zowel ambtenaren van de politie, als door de rechter-commissaris, heeft [getuige 1] , daar expliciet naar gevraagd, verklaard dat [getuige 2] hem daar helemaal niets over heeft verteld. Deze tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] is inderdaad opmerkelijk, maar de rechtbank is van oordeel dat dit tegenstrijdig element tussen de beide verklaringen onvoldoende is om te concluderen dat de verklaring van [getuige 2] geheel als niet geloofwaardig moet terzijde worden geschoven.
Het primair tenlastegelegde
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte is de rechtbank ten aanzien van het primair tenlastegelegde van oordeel dat het handelen door de verdachte niet de in de tenlastelegging genoemde dwang tot het dulden door [slachtoffer] van de ontuchtige handelingen oplevert. De verdachte moet aldus worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde
De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in een hulpverleningsrelatie, zoals in de subsidiaire tenlastelegging is opgenomen. Zonder deze relatie zijn deze ontuchtige handelingen namelijk niet strafbaar. In artikel 249, tweede lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld ontucht dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-patient/cliënt. In een dergelijke functionele relatie bestaat namelijk een bepaalde mate van afhankelijkheid, die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van het ondergaan van die ontucht.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte vanwege zijn functie als vrijwilliger bij Slachtofferhulp Nederland dient te worden aangemerkt als iemand die werkzaam is in de maatschappelijke zorg. Tot die functie behoort onder meer het emotioneel ondersteunen van slachtoffers van strafbare feiten.
Aan de rechtbank is niet gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden waaruit de conclusie moet worden getrokken dat aan de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] daadwerkelijk het karakter van hulpverlening werd ontnomen en dat deze cesuur in die relatie voor [slachtoffer] kenbaar kon zijn en aan haar ook duidelijk is geworden.
Dat het dossier ‘
[slachtoffer]’ door Slachtofferhulp Nederland werd gesloten en een evaluatieformulier werd ingevuld, moet in dat verband als onvoldoende worden aangemerkt. Wanneer door de hulpverlener het contact daarna nog wordt voortgezet ligt het op zijn of haar weg om duidelijk te maken dat de hulpverleningsrelatie beëindigd is en dat een eventuele voortzetting van de contacten op vriendschappelijke basis en alleen na instemming van betrokkene kan plaatsvinden. Dat van de zijde van de verdachte op enig moment aan [slachtoffer] onmiskenbaar duidelijk is gemaakt dat de hulpverleningsrelatie was geëindigd, is door de verdachte niet gesteld en daarvan is aan de rechtbank ook niet op andere wijze gebleken. De rechtbank moet het er daarom voor houden dat dit niet is gebeurd, waaruit de conclusie voortvloeit dat het ontuchtig handelen door de verdachte heeft plaats gevonden op een moment dat de relatie met [slachtoffer] het karakter had van hulpverlening.
Blijkens de jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat de strafbaarstelling in voornoemd artikel, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘
ontucht plegen’, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
In deze is niet gebleken van vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer] en evenmin dat de in een relatie als deze veronderstelde afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
subsidiair
in de periode van 12 mei 2016 tot en met 13 mei 2016 in de gemeente Heerlen, meermalen, terwijl hij als vrijwilliger werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd, te weten door het
- strelen over de buik van [slachtoffer] en
- omlaag trekken van een truitje (de bovenkleding) van [slachtoffer] en
- betasten en zuigen aan de borsten van [slachtoffer] en
- brengen van zijn hand in de broek en tussen de benen en de schaamlippen van [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
werkzaam zijnde in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Niet is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 11 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft zij gevorderd de verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de strafmaat heeft de raadsvrouw heeft gewezen op:
- het blanco strafblad van de verdachte;
- het feit dat de verdachte zijn werk als vrijwilliger bij Slachtofferhulp Nederland heeft beëindigd en dat het voor hem onmogelijk wordt in de toekomst nog enige invulling te geven aan zijn leven door soortgelijk vrijwilligerswerk vanwege het alsdan ontbreken van een Verklaring Omtrent het Gedrag;
- de lichamelijke klachten van de verdachte, die naar aanleiding van de aangifte in ernst zijn toegenomen;
- het bepaalde in artikel 22b Sr met en de mogelijkheid van de combinatie van één dag gevangenisstraf met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, in hoedanigheid van vrijwilliger bij Slachtofferhulp Nederland, ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] , die zich voor hulp en/of zorg tot hem had gewend en zich op dat moment in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond. De verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Dit blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer] , zoals ter terechtzitting voorgelezen. Juist vanuit zijn rol als vrijwilliger bij Slachtofferzorg Nederland mag op dit punt van de verdachte extra behoedzaamheid worden gevergd.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank bij het opleggen van een straf ermee rekening dat het sinds 12-13 mei 2016 geruime tijd is verstreken en ook met de leeftijd van verdachte en dat de verdachte nooit eerder wegens een strafbaar feit werd veroordeeld. Verder valt uit het dossier op te maken dat ook het slachtoffer contact zocht met de verdachte op een wijze die evident de hulpvraag te boven ging en neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer meerderjarig was ten tijde van het plegen van het strafbare feit.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het justitieel ingrijpen ook in het leven van de verdachte ingrijpende gevolgen heeft gehad. Zo zijn de gezondheidsklachten van de verdachte verergerd vanaf het moment dat de aangifte werd gedaan. Bovendien is hij zijn werk bij Slachtofferhulp Nederland kwijtgeraakt en wordt hij belemmerd bij het vinden van nieuw vrijwilligerswerk.
Ook overweegt de rechtbank dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven, maar uit het mailverkeer met het slachtoffer wel blijkt dat hij spijt heeft van zijn gedrag jegens haar.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in de onderhavige zaak de toepassing van artikel 22b Sr niet met zich brengt dat aan de verdachte geen kale taakstraf kan worden opgelegd. De inbreuk op de lichamelijke integriteit in deze zaak is daarvoor niet ernstig genoeg, gelet op de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd. Met deze conclusie wil de rechtbank geen afbreuk doen aan de emotionele gevolgen die de ontuchtige handelingen voor aangeefster hebben meegebracht. De wetgever heeft er echter nadrukkelijk voor gekozen om de gevolgen voor de geestelijke integriteit niet mee te laten wegen, omdat deze in dit geval onvoldoende objectief kunnen worden vastgesteld.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Door een vordering van een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 met wettelijke rente heeft [slachtoffer] zich in de procedure gevoegd als benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot het door de benadeelde gevorderde bedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ingevolge het pleidooi tot vrijspraak, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde in haar vordering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren c.q. aan haar deze vordering te ontzeggen op grond van het feit dat de onderbouwing van de gestelde immateriële schade volstrekt onvoldoende is. De verdediging stelt zich op het standpunt dat wat de immateriële schade betreft onvoldoende het causaal verband tussen het aan de verdachte ten laste gelegde en de gestelde schade kan worden vastgesteld. Er wordt slechts een brief d.d. 10 oktober 2016 van een psychiater van Amacura Geestelijke Gezondheidszorg overgelegd, waaruit blijkt dat aangeefster reeds in behandeling was en dat deze trauma behandeling wordt gecontinueerd. De keuze van de benadeelde om geen recente stukken ter onderbouwing van haar vordering over te leggen, dient voor haar rekening en risico te komen. Een betere onderbouwing had nu juist voor de hand gelegen om zo het causaal verband tussen de geleden schade en het handelen van de verdachte vast te kunnen stellen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de benadeelde onvoldoende heeft onderbouwd dat het tenlastegelegde heeft geleid tot schade die ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de summiere onderbouwing blijkt onvoldoende het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de gevorderde schade. De rechtbank moet om die reden de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht,
Benadeelde partij
  • wijst afde vordering van de
    benadeelde [slachtoffer], wonende te Heerlen;
  • veroordeelt [slachtoffer] in de kosten van deze procedure en begroot deze kosten tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, en mr. C.M.W. Nobis en mr. F.J.W.M. Tas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2017.
Buiten staat
Mr. F.J.W.M. Tas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2016 tot en met 13 mei 2016 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- aanwenden van zijn, verdachtes, fysieke en/of psychische overwicht, ((mede) voortvloeiend uit de zwakke en/of kwetsbare psychische gesteldheid van een persoon genaamd [slachtoffer] en/of uit het (grote) leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] ) jegens die [slachtoffer] en/of
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door in zijn hoedanigheid van (vrijwillige) hulpverlener (bij Slachtofferhulp Nederland) van die [slachtoffer] voort te bouwen op de (lichamelijke en/of psychische) kwetsbaarheid die uit eerder(e) verkrachting(en) en/of misbruik van die [slachtoffer] is ontstaan bij die [slachtoffer] en/of
- door (in voornoemde hoedanigheid) (onder meer) tegen die [slachtoffer] te zeggen, dat hij, verdachte, verliefd op haar was en/of dat, als het uit zou komen, hij, verdachte, heel erg in de problemen zou komen en/of niet meer naar die [slachtoffer] zou mogen komen en/of die [slachtoffer] regelmatig cadeau's (kleding en/of sieraden en/of weed) te geven en/of via WhatsApp zeer frequent berichten naar die [slachtoffer] te sturen, waarin hij, verdachte, die [slachtoffer] o.a. complimenten gaf over haar uiterlijk en/of met die [slachtoffer] te gaan wandelen en/of motorrijden en/of die [slachtoffer] thuis te bezoeken en/of weed met haar te roken
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens);
- bestasten en/of strelen van en/of wrijven over de buik en/of een arm van die [slachtoffer] en/of
- omlaag trekken van een truitje, althans de (boven)kleding, van die [slachtoffer] en/of
- betasten en/of strelen en/of likken van en/of zuigen aan en/of wrijven over de borsten van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de (onder)broek en/of tussen de benen en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over/tussen de benen en/of de vagina van die [slachtoffer]
;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2016 tot en met 13 mei 2016 in de gemeente Heerlen, in elk geval In Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij (als vrijwilliger) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, te weten door het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- bestasten en/of strelen van en/of wrijven over de buik en/of een arm van die [slachtoffer] en/of
- omlaag trekken van een truitje, althans de (boven)kleding, van die [slachtoffer] en/of
- betasten en/of strelen en/of likken van en/of zuigen aan en/of wrijven over de borsten van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de (onder)broek en/of tussen de benen en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over/tussen de benen en/of de vagina van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, divisie regionale recherche, proces-verbaalnummer 2016087902, gesloten d.d. 28 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 333.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 juni 2016, p. 20, 22, 25 en 26.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 5 juli 2016, p. 321 tot en met 323.
4.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 30 mei 2016, p. 16 en 17.
5.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering, p. 47.
6.Het geschrift, te weten een uitdraai van de Whatsapp-gesprekken, p. 45 en 46.