ECLI:NL:RBLIM:2017:12350

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
03/661160-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van bankbiljetten en medeplegen van vals geld uitgeven

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervalsen van bankbiljetten. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. J.H.M. Verstraten, werd beschuldigd van het opzettelijk namaken van bankbiljetten in de periode van 11 tot en met 15 februari 2014. Tijdens de zitting op 27 oktober 2017 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het tenlastegelegde, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van de vereiste nauwe samenwerking voor medeplegen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een rol had gespeeld in het maken van de valse bankbiljetten, ondanks dat zij geen initiator was. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte op verzoek van medeverdachten had meegeholpen met het maken van vals geld. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van medeplegen, omdat de verdachte een actieve rol had gespeeld in het proces van vervalsing.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de beperkte rol van de verdachte, haar jonge leeftijd en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren op, met een proeftijd van één jaar, en bepaalde dat vervangende jeugddetentie zou worden toegepast indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat in strafverminderende zin werd meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661160-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [woonplaats verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2017. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 december 2017 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode van 11 februari 2014 tot en met 15 februari 2014 samen met (een) ander(en) opzettelijk bankbiljetten heeft nagemaakt/vervalst, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie is van oordeel dat sprake is van medeplegen, nu verdachte deel uit heeft gemaakt van een groep die in een korte periode heel actief bezig is geweest met het produceren van vals geld. Daarbij was sprake van een taakverdeling waarin verdachte niet slechts een ondergeschikte rol heeft gehad. Bovendien is verdachte daarna meegegaan naar de plek waar de transactie van het vals geld zou plaatsvinden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste
en nauwe samenwerking. De rol van verdachte was zeer beperkt en zij heeft geen wetenschap gehad van de gehele organisatie rondom het maken van vals geld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 18 juni 2014 [2] ;
- de verklaring van [medeverdachte 7] d.d. 17 juni 2014 [3] .
Medeplegen
Uit het dossier is gebleken dat verdachte op verzoek van medeverdachten [medeverdachte 2] of [medeverdachte 6] heeft meegeholpen met het maken van vals geld. Verdachte heeft verklaard dat iedereen een bepaalde taak had in de vorm van bankbiljetten kopiëren en printen, deze uitsnijden of het strijken van zegels op de bankbiljetten. Verdachte heeft verklaard dat zij de zegels op de bankbiljetten heeft gestreken en dat afgesproken was dat ze daar geld voor zou krijgen. Nadat de bankbiljetten klaar waren, is verdachte meegegaan naar de plek waar de transactie van het vals geld zou plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat hoewel duidelijk is dat verdachte geen initiator was, zij een bepaalde rol in het geheel heeft gehad, die daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het maken van de valse bankbiljetten en die niet ondergeschikt was aan de rol van een deel van de medeverdachten. Daarnaast bestond de afspraak dat zij voor haar aandeel een deel van de verwachte verkoopopbrengst zou ontvangen en is zij zelfs meegegaan naar de plaats waar de transactie zou plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op vorenstaande, de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten is komen vast te staan en dus kan worden bewezen dat zij het tenlastegelegde tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 11 februari 2014 tot 15 februari 2014, in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van bankbiljetten namaken met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden
die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met het tijdsverloop, een eis geformuleerd en gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie, in combinatie met jeugddetentie voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Verder heeft de verdediging een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd waarmee de rechtbank rekening zou behoren te houden bij het bepalen van de strafmaat. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op de beperkte rol van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak. De raadsvrouw acht hierom de door de officier van justitie geformuleerde eis te hoog en is van mening dat kan worden volstaan met een (deels) voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het namaken van een groot aantal bankbiljetten, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Dergelijk handelen is naar het oordeel van de rechtbank zeer verwerpelijk, nu hiermee het vertrouwen in het betalingsverkeer, meer specifiek in chartaal geld, ernstig wordt geschaad. Dit geldt te meer nu het in het onderhavige geval een groot geldbedrag betreft. Het betalingsverkeer is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde waarde wordt toegekend. Door het namaken van bankbiljetten wordt dit principe ondermijnd/aangetast. Daarnaast wordt ook de ontvanger van het nagemaakte geld gedupeerd wanneer dit als betaalmiddel wordt ingezet. De ontvanger levert immers goederen of diensten voor een stukje papier zonder enige waarde. De rechtbank zal wel rekening houden met de beperkte rol van verdachte in het gehele ‘vals geld’ onderzoek en met de zeer korte periode waarin zij zich heeft beziggehouden met het namaken van bankbiljetten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 21 september 2017, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld en dat verdachte na het feit in 2014 niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 9 oktober 2017, dat over verdachte is uitgebracht. Uit die rapportage komt naar voren dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een zeer beïnvloedbaar persoon was met een nogal belast persoonlijk verleden en dat deze zaak bij verdachte heeft gezorgd voor een omslag in haar denken en doen. Volgens het advies kan worden gesteld dat verdachte een grote persoonlijke groei heeft doorgemaakt, waarbij ze duidelijk afstand heeft genomen van haar verleden en van de diverse medeverdachten. Verdachte wordt sinds februari 2014 begeleid door ‘gewoon mezelf’ in Helden. Verdachte stelt zich hierbij uitermate begeleidbaar op. De Reclassering adviseert tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Op grond van het voorgaande alsmede gelet op de persoonlijkheid van verdachte - die ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van 19 jaar had - ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht en in deze zaak recht te doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77 hh van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat de rechtbank het jeugdstrafrecht zal toepassen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Die termijn is in het onderhavig geval gaan lopen op 17 juni 2014, te weten de dag van inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling in eerste aanleg is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Het betreft geen complexe zaak en door de verdediging zijn geen onderzoekswensen ingediend. Het dossier is op 14 juli 2014 gesloten. Het nagekomen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut dateert van 23 februari 2015 en de resultaten van het rechtshulpverzoek aan België zijn op 12 augustus 2015 binnengekomen. De zaak is pas op 3 april 2017 voor het eerst op zitting aangebracht. De rechtbank acht het kwalijk en voor alle betrokken partijen uiterst onbevredigend dat het vonnis in deze zaak wordt gewezen ruim 3,5 jaar nadat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal in strafverminderende zin met deze aanzienlijke overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren op te leggen en de daaraan gekoppelde proeftijd te bepalen op één jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77c, 77h, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 208 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 11 februari 2014 tot 15 februari 2014 in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt en/of heeft
vervalst, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, recherche Venlo/Venray, proces-verbaalnummer 2014012528, gesloten d.d.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 juni 2014, pagina’s 792-794.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 juni 2014, pagina’s 834-838.