ECLI:NL:RBLIM:2017:12341

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
03/661161-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan het namaken van bankbiljetten door het openen van de deur voor een medeverdachte

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het namaken van bankbiljetten. De verdachte had de deur van de woning van een medeverdachte geopend, terwijl deze vermoedelijk iets illegaals kwam doen. De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was omdat hij wist dat de medeverdachte bezig was met het maken van valse bankbiljetten. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij opzettelijk handelingen had verricht die tot het namaken van bankbiljetten leidden.

Tijdens de zittingen op 27 en 30 oktober 2017 werd het bewijs besproken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het namaken van bankbiljetten. De rechtbank oordeelde dat het enkel openen van de deur voor de medeverdachte niet voldoende was om te spreken van medeplichtigheid, aangezien de verdachte niet wist dat de medeverdachte de zegels zou gebruiken voor het maken van vals geld. De rechtbank benadrukte dat medeplichtigheid vereist dat de verdachte zowel opzet had op het gronddelict als op de ondersteuning daarvan.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk middelen had verschaft voor het namaken van bankbiljetten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het strafrecht, waarin de grenzen van medeplichtigheid en opzet worden verduidelijkt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661161-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J. de Bruin, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 en 30 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 december 2017 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
medeplichtig is geweest aan samen met (een) ander(en) in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 mei 2014 opzettelijk bankbiljetten namaken/vervalsen, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde zal worden bewezenverklaard. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] binnengelaten in de woning van
[medeverdachte 3] , wetende dat [medeverdachte 3] zegels maakte voor op valse bankbiljetten en dat [medeverdachte 1] die dag langskwam om zelf die zegels te maken. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte folie aan [medeverdachte 3] heeft verstrekt voor het maken van zegels, nu het mogelijk is dat deze folie werd gebruikt voor het bedrukken van T-shirts.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het namaken van geld. Met betrekking tot het verstrekken van de folie heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte deze folie heeft geleverd aan [medeverdachte 3] ten behoeve van het bedrukken van T-shirts, hetgeen, gelet op het beroep van [medeverdachte 3] , bij hem geen argwaan had hoeven wekken. Met betrekking tot het uitdraaien van de zegels in de woning heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het vaststellen van wetenschap bij verdachte van de productie van vals geld. Verdachte heeft verklaard dat hij de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat de zegels gebruikt konden worden voor het namaken van geld. Dit vermoeden levert echter bewuste schuld op en is dus onvoldoende voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging, en met overneming van het door hen daartoe gebezigde argument, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk middelen tot het namaken van bankbiljetten heeft verschaft aan [medeverdachte 3] , door met dat opzet folie aan [medeverdachte 3] te verstrekken. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
Ter beantwoording door de rechtbank ligt thans de vraag voor of verdachte door het binnenlaten van [medeverdachte 1] in de woning van [medeverdachte 3] medeplichtig is geweest aan het gronddelict, te weten het namaken van bankbiljetten.
Medeplichtigheid vereist tweeledig opzet. Om tot een bewezenverklaring te komen, geldt dat verdachte enerzijds opzet - al dan niet in voorwaardelijke vorm - moet hebben gehad op het misdrijf dat hij ondersteunt (het gronddelict) en anderzijds ook op die ondersteuning.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte op het moment dat hij [medeverdachte 1] toeliet in de woning wist dat de zegels die [medeverdachte 1] ging uitdraaien gebruikt zouden worden voor de productie van vals geld. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen hiervoor.
Voor de vaststelling of er dan wel sprake was van voorwaardelijk opzet - het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat er met die zegels bankbiljetten zouden worden nagemaakt - heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zijn zus [medeverdachte 3] op 10 maart 2014 in Oostenrijk was en dat hij op dat moment in haar woning op haar hond paste. Hij kreeg een bericht van zijn zus dat [medeverdachte 1] langs zou komen en zij vroeg hem of hij [medeverdachte 1] in haar woning wilde binnenlaten. Nadat [medeverdachte 1] de zegels had uitgedraaid, vertrok hij weer. Verdachte had alleen een vermoeden dat die zegels bestemd waren voor het namaken van bankbiljetten, maar hij had niet het idee dat deze daadwerkelijk op de markt zouden worden gebracht omdat de zegels kwalitatief niet goed waren.
De rechtbank overweegt dat uit vorenstaande blijkt dat verdachte op verzoek van zijn zus de deur van háár woning heeft opengemaakt voor iemand die vermoedelijk iets illegaals kwam ophalen. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet op het namaken van bankbiljetten en daarmee van medeplichtigheid.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 mei 2014 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar althans ieder voor zich en alleen, opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro en/of 20 euro heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 mei 2014 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door met dat opzet [medeverdachte 1] toegang te verschaffen tot de woning van die [medeverdachte 3] en die [medeverdachte 1] met behulp van een aanwezige laptop en plotter een aantal zegeltjes uit te laten draaien en/of aan die [medeverdachte 3] folie te verstrekken.