ECLI:NL:RBLIM:2017:12332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
03/720603-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaardigen en uitgeven van valse bankbiljetten

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervaardigen en uitgeven van valse bankbiljetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 oktober 2017, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en een proces-verbaal van stemherkenning. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de valse bankbiljetten, omdat hij de getapte telefoon niet gebruikte en er onvoldoende bewijs was dat hij de valse bankbiljetten had ontvangen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het ontvangen van valse bankbiljetten van 50 euro in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 mei 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een netwerk dat zich bezighield met het vervaardigen en verhandelen van valse bankbiljetten. De verdachte heeft in gesprekken met medeverdachten duidelijk gemaakt dat hij valse bankbiljetten bestelde en dat hij deze ook daadwerkelijk heeft ontvangen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in het vals geldcircuit, en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720603-14
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2017. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 december 2017 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 mei 2014, opzettelijk valse bankbiljetten, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, heeft ontvangen, zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard en daarbij gewezen op verschillende tapgesprekken in combinatie met het proces-verbaal van stemherkenning d.d. 23 juli 2015 en de verklaring van verdachte (pagina’s 467-495).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu verdachte heeft verklaard dat de getapte telefoon niet van hem is en het proces-verbaal van stemherkenning van onvoldoende waarde is om de telefoon te kunnen koppelen aan verdachte. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de valse bankbiljetten ook daadwerkelijk heeft ontvangen en dat derhalve vrijspraak dient te volgen. Meer subsidiair acht de raadsman enkel de levering van 4500 euro bewijsbaar.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank komt op basis van de hierna vermelde bewijsmiddelen tot het oordeel dat
wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte éénmaal in de tenlastegelegde periode valse bankbiljetten van 50 euro heeft ontvangen. De rechtbank zal verdachte van het overige vrijspreken, nu op basis van het dossier niet aangetoond kan worden dat andere door verdachte bestelde hoeveelheden valse bankbiljetten daadwerkelijk zijn geleverd en daarmee dat verdachte op die momenten vals geld heeft ontvangen.
Gebruik telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014 [2] en het proces-verbaal van stemherkenning [3] blijkt dat verdachte de gebruiker is van het nummer [telefoonnummer 1] .
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon (met nummer [telefoonnummer 1] ) in de periode van 1 maart 2014 tot en met mei 2014 niet meer had (pagina 473). Uit het voornoemde proces-verbaal van stemherkenning blijkt echter dat de stem van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] , tijdens de gesprekken die plaatsvonden op 10 en 12 maart 2014, werd herkend als de stem van verdachte. De verbalisant die de stem herkende heeft verdachte op 3, 4 en 5 juni 2014 verhoord. Daar komt bij dat voornoemd telefoonnummer in 2013 door verdachte is opgegeven als zijn telefoonnummer. Verder is het nummer in juni 2014 in gebruik bij een vrouw die zich ‘ [naam echtgenote] ’ noemt. Dit is de echtgenote van verdachte (pagina 473). Zij belde op 2 mei 2014 naar telefoonnummer [telefoonnummer 1] en zegt in het gesprek dat ze in het ziekenhuis is opgenomen, dat zij de huissleutel heeft en dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] niet binnen kan. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] belt later naar ene ‘ [naam zoon] ’ en legt uit dat ‘mama’ in het ziekenhuis ligt. De zoon van verdachte heet [naam zoon] (pagina’s 468 en 473).
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de stemherkenning. De rechtbank acht het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt dan ook bruikbaar voor het bewijs. Dit alles brengt mee dat de rechtbank het standpunt van de raadsman niet deelt en dat de verklaring van verdachte dat hij de telefoon in die periode niet meer had, ongeloofwaardig is.
Ontvangen van valse bankbiljetten
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014 [4] blijkt onder meer het volgende:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik bij [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 3] bij [medeverdachte 3] .
In de periode van 1 tot en met 12 maart 2014 vinden diverse gesprekken/sms-berichten plaats:
zaterdag 1 maart 2014:
- om 20.02 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte. Verdachte noemt [medeverdachte 1] bij zijn voornaam en zegt dat hij 200 van die dingetjes moet hebben. [medeverdachte 1] zegt dat die mens na het weekend terug komt. Dat het wel moet lukken op woensdag of donderdag.
maandag 10 maart 2014
[medeverdachte 1] ging op maandag 10 maart naar Eindhoven kennelijk om de bankbiljetten te (laten) maken. Het bleek dat de telefoon van [medeverdachte 1] zich op maandag 10 maart 2014 tussen 14.11 uur en 17.36 uur in Eindhoven, onder het zendbereik van de zendmast aan de Geert Grootestraat 72 bevond.
Terwijl [medeverdachte 1] in Eindhoven was, kreeg hij van het telefoonnummer
[telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 3] ) twee sms-berichten, waarin kennelijk wordt aangegeven dat [medeverdachte 1] een bepaald “artcut” bestand moet hebben. “Artcut” software is grafische en snijsoftware voor o.a. plotters.
  • om 14.27 uur kreeg [medeverdachte 1] een sms-bericht van [medeverdachte 3] : “Mapje sp,en dan def of defje”.
  • om 14.44 uur kreeg [medeverdachte 1] een sms-bericht van [medeverdachte 3] : “Artcut bestandje”.
  • om 15.55 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door (zijn vrouw) [medeverdachte 4] :
[medeverdachte 1] : och hier, we konden dat dingetje niet vinden wat we moeten uitprinten zeg maar en dan vinden we hem nou.
[medeverdachte 4] : moet je nu pas beginnen?
[medeverdachte 1] : dan is het nou klaar, heb ik zo gedaan snap je. Dan rij ik terug gelijk….. Dan ga ik dat nu even snel doen en dan kom ik terug.
Terwijl [medeverdachte 1] in Eindhoven doende was, werd hij gebeld door verdachte, die naar de stand van zaken informeerde. [medeverdachte 1] gaf aan dat “die” er bijna klaar mee was. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij daarna er nog “iets” (dat “grei” phon.) op moest doen. Dat “grei” betreffen mogelijk hologramstickers.
- om 16.26 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte:
[medeverdachte 1] : Ik ben nou bij die dinges. Die is er bijna klaar mee. Dan rij ik naar huis en dan moet ik dat “grei” er nog op doen. Dan moet ik dat er nog op doen ja.
[verdachte] : Wat moet je maken?
[medeverdachte 1] : Dan moet ik dat er nog op doen zegt maar.
[verdachte] : En hoe lang duurt dat ongeveer?
[medeverdachte 1] : Ik doe dat zo snel mogelijk.
[verdachte] : Voor een uur of half 7 ken je er dan honderd klaar hebben?
[medeverdachte 1] : Ja ja dat moet lukken.
[medeverdachte 1] werd gebeld door zijn vrouw. In dat gesprek gaf [medeverdachte 1] aan dat ‘ [bijnaam verdachte] ” had gebeld. “ [bijnaam verdachte] ” is kennelijk de bijnaam van verdachte.
- om 17.28 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] zegt dat hij net klaar is en aan gaat rijden. Hij zegt dat [bijnaam verdachte] heeft gebeld.
Terwijl [medeverdachte 1] op de terugweg was, werd hij gebeld door verdachte. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij “ze” thuis er niet op kan doen omdat hij van de stroom was afgesloten. Hij gaf aan dat hij dat bij zijn vader gaat doen. “Ze” betreffen mogelijk hologramstickers.
- om 18.01 uur werd [medeverdachte 1] gebeld verdachte. [medeverdachte 1] zegt dat hij op de terugweg is. Verdachte zegt dat hij een afspraak heeft met mensen. [medeverdachte 1] zegt dat hij naar huis gaat maar dat ze van de stroom heeft afgesloten. Hij zegt dat hij naar zijn vader gaat om ze daar erop te kunnen doen. Hij kan dat thuis niet want hij heeft geen stroom in huis. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] : Hoe laat heb jij afgesproken bij hem? [verdachte] zegt om 7 uur. [medeverdachte 1] zegt dat hij zijn best probeert te doen maar dat hij denkt dat het krap wordt. Hij denkt dat half 8 wel moet lukken. Hij is bijna thuis en dan moet hij nog naar zijn vader rijden. Hij is dan om half 7 daar en dan moet half 8 wel haalbaar zijn. [verdachte] zegt: Schiet op dan!
dinsdag 11 maart 2014:
  • om 16.54 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte. [medeverdachte 1] zegt dat hij er mee bezig is. Verdachte zegt dat het voor 18.00 uur daar gebracht moet zijn. [medeverdachte 1] denkt dat het wel gaat lukken.
  • om 17.47 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte. [medeverdachte 1] zegt dat hij eraan komt. Verdachte vraagt of het klaar is. [medeverdachte 1] zegt ja.
  • om 18.03 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte. Verdachte vraagt aan [medeverdachte 1] of hij weer weg is. Verdachte vraagt [medeverdachte 1] iets maar is onverstaanbaar. [medeverdachte 1] zegt een minuut of 8.
woensdag 12 maart 2014:
[medeverdachte 1] werd gebeld door verdachte omdat hij kennelijk 10 briefjes te weinig heeft geleverd:
- om 18.48 uur werd [medeverdachte 1] gebeld door verdachte:
Verdachte: Ja, [medeverdachte 1]
: Ja
Verdachte: Is 500 te weinig he
[medeverdachte 1] : Welk
Verdachte: 500 te weinig
[medeverdachte 1] : Te weinig
Verdachte: ja 500
[medeverdachte 1] :10 of wat
Verdachte: Hoeveel briefjes waren het. (op de achtergrond hoor je een vrouw zeggen: “Ja 4500”)
Verdachte: Hoeveel briefjes in totaal? (op de achtergrond hoor je een vrouw zeggen “Ja”)
Verdachte: Ja 4500 in totaal
[medeverdachte 1] : Per dingen te weinig, wat bedoel je, het waren toch precies uh, ik snap het even niet wat je bedoeld.
Verdachte: Het was gewoon te weinig 4500
[medeverdachte 1] : Dus een aantal zelf bedoel ik
Verdachte: Dan is het 10 te kort he
[medeverdachte 1] : Ja die kan ik jou bij maken
Verdachte: Ja dan moet je er twintig maken. Voor die andere mensen ook he. Die hadden ook te kort
[medeverdachte 1] : Ja die hadden te kort
Verdachte: Ja die had ook te kort maak die maar bij gelijk
[medeverdachte 1] : Ja is goed is goed.
Het adres van [medeverdachte 3] , [adresgegeven medeverdachte 3] is gelegen binnen het bereik van de mastlocatie G. Grootestraat 72 te Eindhoven. [5]
[medeverdachte 3] [6] heeft op 26 mei 2014 (te 12.45 uur) verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een paar keer zegels voor op bankbiljetten van 50 euro voor [medeverdachte 1] heeft gemaakt. [medeverdachte 1] is een keer bij haar binnen geweest toen zij in Oostenrijk was. [medeverdachte 1] wilde toen zelf die zegels uitsnijden bij haar thuis. Een Artcut-programma/bestand is een programma om de plotter aan te sturen. Door middel van Artcut werden die zegels met de plotter uitgesneden. Op 26 mei 2014 (te 14.15 uur) [7] heeft zij, met betrekking tot de tapgesprekken van 10 maart 2014, verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij het sms-bericht met inhoud: “Mapje sp,en dan def of defje”, naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd. Zij was in Oostenrijk en [medeverdachte 1] wilde de zegels zelf uitsnijden bij haar thuis. [medeverdachte 1] vroeg haar toen waar het bestandje stond waar de zegels mee gemaakt konden worden. In dat bestand stond de aansturing voor plotter om een zegel voor een bankbiljet van 50 euro te maken. Zij heeft dat sms-bericht gestuurd omdat [medeverdachte 1] veel haast had. Hij moest die zegels toen hebben.
[medeverdachte 1] [8] heeft op 20 mei 2014 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en dat hij een aantal valse bankbiljetten heeft gemaakt. Ook heeft hij een aantal valse bankbiljetten verkocht. De eerste keer was twee maanden geleden. Hij heeft alleen briefjes van 50 euro verkocht. Op 10 juni 2014 [9] heeft hij verklaard, zakelijk weergegeven, dat de zegels om op valse bankbiljetten te maken van [medeverdachte 3] afkwamen.
Overwegingen
De rechtbank leidt uit vorenstaande af dat [medeverdachte 1] in maart 2014 doende was met het namaken en vervolgens verkopen van bankbiljetten van 50 euro en dat de voornoemde tapgesprekken/sms-berichten, in het bijzonder het gesprek van 12 maart 2014 met verdachte, gingen over vals geld.
Uit het gesprek van 12 maart 2014 blijkt dat verdachte [medeverdachte 1] belt met de mededeling dat het in totaal ‘4500’ was en dat dit ‘500’ dan wel ‘10’ te weinig is. Verdachte zegt daarbij dat [medeverdachte 1] er dan in totaal ‘20’ bij moet maken omdat die anderen ook te weinig hadden. De rechtbank concludeert hieruit dat dit gesprek gaat over twee geleverde partijen van 4500 euro aan valse bankbiljetten, daar waar een levering van 5000 euro aan valse bankbiljetten was beoogd. Dit komt neer op een aantal van 200 stuks valse bankbiljetten van 50 euro.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte met de mededeling dat hij ‘200 van die dingetjes moet hebben’ een bestelling van 200 nagemaakte bankbiljetten van 50 euro bij [medeverdachte 1] deed en tevens dat deze bestelling ook daadwerkelijk is geleverd. Immers, in het gesprek wordt gezegd dat het ‘500’ dan wel ‘10’ ‘te weinig’ is. De rechtbank kan dat niet anders uitleggen dan dat verdachte een aanzienlijk deel van de bestelling van de 200 nagemaakte bankbiljetten van 50 euro daadwerkelijk heeft ontvangen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het bestellen van nagemaakte bankbiljetten ook het oogmerk omvat die nagemaakte bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 mei 2014, in Nederland, opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, heeft ontvangen, zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, ontvangen en/of verschaffen en/of in voorraad hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, rekening houdend met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de stafoplegging uitgegaan dient te worden van de levering van 4500 euro. De verdediging verzoekt tevens bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat verdachte in de tussentijd niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
De raadsman acht hierom de door de officier van justitie formuleerde eis te hoog en is van mening dat kan worden volstaan met taakstraf eventueel in combinatie met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is in het bezit geweest van een grote hoeveelheid valse (lees: nagemaakte) bankbiljetten en heeft deze ook doorverkocht. Dergelijk handelen is naar het oordeel van de rechtbank zeer verwerpelijk, nu hiermee het vertrouwen in het betalingsverkeer, meer specifiek in chartaal geld, ernstig wordt geschaad. Het betalingsverkeer is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde waarde wordt toegekend. Door het namaken van bankbiljetten - in het geval van verdachte het doorverkopen daarvan - wordt dit principe ondermijnd/aangetast. Daarnaast wordt ook de ontvanger van het nagemaakte geld gedupeerd wanneer dit als betaalmiddel wordt ingezet. De ontvanger levert immers goederen of diensten voor een stukje papier zonder enige waarde. De rechtbank zal verder rekening houden met de rol van verdachte in het gehele ‘vals geld’ onderzoek. Die rol, die het beste kan worden omschreven als de ‘doorgever’, was groter dan de raadsman wil doen voorkomen. Daarbij heeft verdachte in het vals geldcircuit enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen die dergelijke feiten hebben voor het vertrouwen in chartaal geld. De rechtbank zal bij de strafoplegging aan de andere kant rekening houden met de partiële vrijspraak.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 21 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten en dat hij na het feit in 2014 niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen. Gelet op de justitiële documentatie van verdachte is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Voorts heeft de rechtbank ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 15 september 2017.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Die termijn is in het onderhavig geval gaan lopen op 3 juni 2014, te weten de dag van inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling in eerste aanleg is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Het betreft geen complexe zaak en door de verdediging zijn geen onderzoekswensen ingediend. Het dossier is op 14 juli 2014 gesloten. Het nagekomen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut dateert van 23 februari 2015 en de resultaten van het rechtshulpverzoek aan België zijn op 12 augustus 2015 binnengekomen. De zaak is pas op 3 april 2017 voor het eerst op zitting aangebracht. De rechtbank acht het kwalijk en voor alle betrokken partijen uiterst onbevredigend, dat het vonnis in deze zaak wordt gewezen ruim 3,5 jaar nadat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal in strafverminderende zin met deze aanzienlijke overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend om aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met daaraan gekoppeld een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 209 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
onvoorwaardelijke taakstrafvoor de duur van
240 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel
en mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 mei 2014 in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, opzettelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro en/of 20 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, heeft ontvangen, zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, recherche Venlo/Venray, proces-verbaalnummer 2014012528, gesloten d.d.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014, pagina 430.
3.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2015, behorende bij het onder 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014, pagina’s 429-435.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2014, pagina 359.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 mei 2014, pagina’s 390-392.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 mei 2014, pagina’s 395 en 396.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 mei 2014, pagina’s 266 en 268.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 10 juni 2014, pagina 299.