ECLI:NL:RBLIM:2017:12151

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
6433432/AZ/17-211 12122017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer was op staande voet ontslagen, maar de werkgever kon de ontslaggrond niet onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onterecht was gegeven. De werknemer had berust in het ontslag en vroeg om een billijke vergoeding. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe, rekening houdend met de mate van verwijtbaarheid van het ontslag, de verwachte duur van het dienstverband en het feit dat de werknemer inmiddels nieuw werk had gevonden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet had opgezegd en dat de werknemer recht had op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De hoogte van de billijke vergoeding werd vastgesteld op € 1.478,06, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van deze vergoeding, evenals de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en het verschuldigde loon. De kantonrechter wees ook de verzoeken van de werknemer om specificaties van de bedragen toe en veroordeelde de werkgever in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6433432 \ AZ VERZ 17-211
Beschikking van de kantonrechter van 12 december 2017
in de zaak van:
[verzoekende partij],
wonend [adres verzoekende partij] ,
[woonplaats verzoekende partij] ,
verzoekende partij in het verzoek,
gemachtigde mr. A.J.T.M. Oudenhoven,
tegen:
[verwerende partij] , H.O.D.N. [X],
wonend [adres verwerende partij] ,
[woonplaats verwerende partij] ,
verwerende partij in het verzoek,
gemachtigde mr. M.J.E.J. Rietbroek.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 oktober 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- de mondelinge behandeling d.d. 27 november 2017
- de tijdens de mondelinge behandeling nader overgelegde producties aan de zijde van [verwerende partij] .
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] , geboren op [geboortedag verzoekende partij] 1995, is op 1 oktober 2016 bij [verwerende partij] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van algemeen medewerker tegen een loon van € 7,68 bruto per uur, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Het betrof een oproepcontract.
2.2.
Op 14 september 2017 is [verzoekende partij] op staande voet ontslagen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt bij beschikking:
bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
I. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon ad € 778,80 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 1 september 2017 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
II. [verwerende partij] te veroordelen tot het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf
1 september 2017, en, indien [verwerende partij] niet binnen vijf dagen na het wijzen van deze beschikking aan deze veroordeling voldoet, op straffe van een dwangsom;
III. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50 % als bedoeld in artikel 7:625 BW;
IV. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
V. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I tot en met IV genoemde bedragen;
In de hoofdzaak:Primair:
het op of omstreeks 5 september 2017 verleende ontslag te vernietigen;
[verwerende partij] te veroordelen [verzoekende partij] op straffe van een dwangsom toe te laten tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten;
[verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de toe te kennen dwangsom;
Subsidiair
aan [verzoekende partij] een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW toe te kennen:
[verwerende partij] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren/zou zijn geëindigd conform artikel 7:677 lid 2 e.v. BW;
[verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding;
[verwerende partij] te veroordelen tot het afgeven van deugdelijke netto/bruto specificaties waarin de onder D en E bedoelde bedragen zijn verwerkt, en indien [verwerende partij] niet binnen twee dagen na het wijzen van deze beschikking aan deze veroordeling voldoet, op straffe van een dwangsom;
[verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
I. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder D tot en met H genoemde bedragen;
Primair en subsidiair en voor zover de voorlopige voorziening als verzocht bij incident geen doorgang vindt:
tot betaling van het verschuldigde loon ad € 778,80 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 1 september 2017 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
tot het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf 1 september 2017, en, indien [verwerende partij] niet binnen vijf dagen na het wijzen van de beschikking aan deze veroordeling voldoet, op straffe van een dwangsom;
tot betaling van de wettelijke verhoging van 50 % als bedoeld in artikel 7:625 BW;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder I tot en met IV genoemde bedragen;
in het incident en hoofdzaak:
[verwerende partij] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verwerende partij] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2017 heeft [verzoekende partij] verklaard alsnog te berusten in het ontslag op staande voet en heeft hij zijn hiervoor onder 3.1. beschreven primaire verzoek, ingetrokken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoekende partij] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet (hoofdzaak)
4.1.
[verzoekende partij] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verwerende partij] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Nu [verzoekende partij] heeft verklaard alsnog te berusten in het ontslag op staande voet – maar wel een billijke vergoeding heeft gevraagd – gaat het geschil van partijen nog over de vraag of het door [verwerende partij] aan [verzoekende partij] gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven, of niet.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [verwerende partij] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij] , die ten gevolge hebben dat van [verwerende partij] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens het overgelegde WhatsApp-gesprek de omstandigheid dat er op 14 september 2017 sprake was van een kastekort alsmede het stelen van luidsprekers. [verzoekende partij] wordt door [verwerende partij] hiervan beschuldigd.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak moet de mededeling van het ontslag en de dringende reden daarvoor de werknemer in staat stellen zijn standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen. De medegedeelde reden fixeert in beginsel de ontslagreden en bepaalt de bewijslast van de werkgever. Alleen in het uitzonderlijke geval dat het voor de werknemer aanstonds duidelijk is welke dringende reden tot het ontslag op staande voet heeft geleid, hoeft die reden niet medegedeeld te worden, maar die situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Dat betekent dat voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet alleen de vraag moet worden beantwoord of [verzoekende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geld en goederen.
4.6.
[verzoekende partij] betwist dat hij geld uit de kassa heeft ontvreemd of zich luidsprekers onrechtmatig heeft toegeëigend. Door [verwerende partij] is in dit verband ook geen bewijs naar voren gebracht teneinde de via WhatsApp gecommuniceerde reden voor het ontslag op staande voet te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verwerende partij] zich met betrekking tot het ontslag op staande voet gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter kan op basis van hetgeen partijen hebben verklaard niet anders dan concluderen dat niet vast staat dat [verzoekende partij] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de aan hem gemaakte verwijten. Derhalve kunnen die twee verwijten geen ontslag op staande voet rechtvaardigen.
4.7.
Ook anderszins is niet komen vast te staan dat [verzoekende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verwerende partij] heeft de overeenkomst dan ook in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. De vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer. Nu [verzoekende partij] te kennen heeft gegeven te berusten in het gegeven ontslag, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de vraag of aan [verzoekende partij] een billijke vergoeding toekomt. De kantonrechter zal echter eerst een aantal andere onderwerpen bespreken.
De hoogte van het loon
4.8.
De kantonrechter acht het van belang eerst een oordeel te geven over de hoogte van het loon dat [verwerende partij] aan [verzoekende partij] verschuldigd is. Partijen verschillen van mening over de arbeidsomvang van de arbeidsovereenkomst. [verzoekende partij] stelt dat zijn arbeidsomvang 104 uren per maand bedraagt en stelt dat dit een afspraak is zoals die in april 2017 met [verwerende partij] is gemaakt. Door [verwerende partij] is het bestaan van die afspraak betwist. Nu [verzoekende partij] geen bewijs heeft overgelegd van zijn stelling, gaat de kantonrechter daaraan voorbij zodat partijen, voor wat betreft de omvang van de arbeidsovereenkomst terugvallen op het bepaalde in artikel 7:610b BW.
4.9.
Ingevolge artikel 7:610b BW geldt er een weerlegbaar vermoeden van de arbeidsomvang dat berekend wordt aan de hand van de gemiddelde omvang van de arbeid in de drie voorafgaande maanden. Het is vaste jurisprudentie dat op verzoek van de werkgever de referteperiode hetzij kan worden opgeschoven hetzij langer kan zijn dan drie maanden, indien de drie voorafgaande maanden geen representatief beeld geven van de gemiddelde omvang van de arbeidsovereenkomst.
4.10.
[verwerende partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie maanden voorafgaand aan het ontslag op staande voet niet representatief zijn. Door [verwerende partij] is onbetwist gesteld dat de periode mei, juni en juli 2017 vanwege vakanties een drukke periode is en dat [verzoekende partij] om die reden in die maanden meer uren heeft gewerkt dan in de overige maanden. Om die reden zal de kantonrechter [verwerende partij] volgen in haar betoog en de referteperiode verleggen. De kantonrechter zal bij de bepaling van de hoogte van de gemiddelde omvang aansluiting zoeken bij de verloonde uren die [verzoekende partij] vanaf januari 2017 tot en met augustus 2017 heeft ontvangen. De kantonrechter acht die periode representatief nu in dat tijdsbestek zowel de drukke vakantieperiode maar ook de rustige periode gelijkelijk zijn vertegenwoordigd. Voor wat betreft het aantal verloonde uren over de maand augustus 2017, merkt de kantonrechter nog op dat [verwerende partij] onbetwist heeft gesteld dat in augustus 2017 slechts 8 uur door [verzoekende partij] zijn gewerkt. De andere 8 uur heeft betrekking op de arbeid die in september 2017 is verricht.
4.11.
Het voorgaande brengt de kantonrechter op de volgende vaststelling.
In de periode januari tot en met augustus 2017 (zijnde acht maanden) heeft [verzoekende partij] aanspraak gemaakt op 475,00 verloonde uren. Dit betekent dat [verzoekende partij] gemiddeld (afgerond) 59,4 uren per maand heeft gewerkt en dat de arbeidsovereenkomst wordt vermoed een dergelijke omvang per maand te hebben.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.12.
[verzoekende partij] maakt aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Hoewel [verzoekende partij] de ingestelde vordering heeft gegrond op artikel 7:677 lid 2 e.v. BW, acht de kantonrechter zich ingevolge artikel 25 Rv gehouden de rechtsgrond voor deze vordering ambtshalve aan te vullen en gaat hij er hierna van uit dat artikel 7:672 lid 10 BW de rechtsgrond vormt voor deze vordering. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die de arbeidsovereenkomst opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven is [verwerende partij] deze vergoeding aan [verzoekende partij] verschuldigd. De tussen partijen geldende opzegtermijn bedraagt op grond van artikel 7:672 lid 2, aanhef en onder a, BW één maand zodat de arbeidsovereenkomst bij een rechtsgeldige opzegging op 14 september 2017 (de dag van het ontslag op staande voet) zou zijn geëindigd op 31 oktober 2017. In deze periode had [verzoekende partij] , uitgaande van het hiervoor genoemde vermoeden van een arbeidsomvang van 59,4 uren per maand, nog 93,3 uren kunnen werken. De gefixeerde schadevergoeding wordt vastgesteld op € 773,86 bruto (93,3 uren maal € 7,68 bruto per uur vermeerderd met 8 % vakantiebijslag). Dit bedrag zal aan [verzoekende partij] worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.13.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [verwerende partij] aan [verzoekende partij] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste
24 maanden heeft geduurd. Aan deze voorwaarde is niet voldaan, nu de arbeidsovereenkomst van [verzoekende partij] 11 maanden heeft geduurd. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
De billijke vergoeding
4.14.
Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven is, komt aan [verzoekende partij] op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW een billijke vergoeding toe. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval. Daarbij is onder andere van belang dat in de toelichting bij de Wwz is opgemerkt dat de hoogte van de billijke vergoeding naar haar aard in relatie zal staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag. In het New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) wordt evenwel overwogen (r.o. 3.4.3)
“het stelsel van de Wwz verzet zich echter niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt”.
Hoewel de billijke vergoeding geen specifiek punitief karakter heeft (New Hairstyle, overweging 3.4.5) begrijpt de kantonrechter uit genoemde toelichting bij de Wwz toch dat de ernst van de verwijtbare handeling invloed heeft op de hoogte van de vergoeding. Daarnaast speelt inkomensschade bij de werknemer een rol, voor zover die het gevolg is van het aan de werkgever te maken verwijt. In dit geval komt daar volgens de kantonrechter nog bij dat aan [verzoekende partij] geen transitievergoeding kan worden toegekend zodat hij de vergoeding voor gemist inkomen, die daarin is begrepen, niet ontvangt.
4.15.
Indachtig genoemde uitgangspunten overweegt de kantonrechter het volgende.
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet voor de werknemer verstrekkende juridische consequenties heeft. Het is een “ultimum remedium” dat slechts in uitzonderlijke gevallen – als een andere wijze van beëindiging van het dienstverband absoluut niet van de werkgever kan worden gevergd - behoort te worden ingezet. Reeds hiervoor is geoordeeld dat [verwerende partij] niet heeft aangetoond dat sprake was van zo een situatie. Door het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet zag [verzoekende partij] zich van de ene op de andere dag geconfronteerd met de situatie dat hij zijn werk, inkomen en recht op een ww-uitkering verloor. Doorgaans is dat een situatie waardoor men gemakkelijk in diepe problemen komt. Het is dan ook terecht dat voor dit ernstig verwijtbare handelen van [verwerende partij] financiële compensatie wordt geboden aan [verzoekende partij] .
4.16.
Het door [verwerende partij] ten onrechte gegeven ontslag op staande voet heeft ook tot gevolg dat [verzoekende partij] financiële schade lijdt. Bij de schatting van de omvang daarvan houdt de kantonrechter rekening met een aantal omstandigheden.
Zo heeft [verzoekende partij] in augustus 2017 te kennen gegeven doende te zijn een eigen bedrijfje op te starten. Hoewel [verzoekende partij] bij [verwerende partij] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had, heeft de kantonrechter gelet op de wens van het opzetten van een eigen bedrijf niet de indruk gekregen dat het dienstverband bij [verwerende partij] nog jarenlang zou hebben voortgeduurd. De kantonrechter acht een termijn van 6 maanden vanaf het moment van het ontslag op staande voet een redelijke aanname voor de resterende duur van het dienstverband.
De kantonrechter gaat er van uit dat [verzoekende partij] over de periode van de fictieve opzegtermijn geen uitkering zal ontvangen. [verzoekende partij] wordt echter over deze periode al gecompenseerd voor het gemis aan inkomen door de vergoeding voor de onregelmatige opzegging. Met deze schade zal de kantonrechter bij het vaststellen van de billijke vergoeding dus geen rekening houden.
Vast staat verder dat [verzoekende partij] inmiddels nieuw werk heeft gevonden en met ingang van 1 november 2017 een arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden heeft bij een nieuwe werkgever. Gedurende deze periode is er van inkomensschade eveneens geen sprake (gelet op het loon dat [verzoekende partij] bij [verwerende partij] verdiende gaat de kantonrechter uit van vergelijkbare salarissen).
De periode waarover de inkomensschade zich uitstrekt die het gevolg is van het handelen van [verwerende partij] beloopt dan nog ongeveer anderhalve maand (6 maanden voortdurend dienstverband waarop in mindering strekt de fictieve opzegtermijn en de 3 maanden werk voor een andere werkgever). Over deze anderhalve maand zal [verzoekende partij] , als hij geen werk heeft, naar verwachting een uitkering ontvangen.
Van andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere billijke vergoeding is de kantonrechter niet gebleken.
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernstige verwijtbaarheid van het ontslag en de gevolgen daarvan acht de kantonrechter een billijke vergoeding die gelijk is aan 3 maandsalarissen gepast. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.11 is overwogen aangaande de arbeidsomvang, zal de billijke vergoeding worden vastgesteld op een bedrag van € 1.478,06 (uurloon van € 7,68 vermeerderd met 8% vakantiebijslag x 59,4 per maand maal drie maanden), tot betaling van welk bedrag [verwerende partij] zal worden veroordeeld. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Buitengerechtelijke kosten
4.18.
De verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Artikel 223 Rv
4.19.
De kantonrechter ziet geen reden het verzochte toe te kennen als voorziening ex artikel 223 Rv. Een dergelijke voorziening is immers slechts geldig voor de duur van de procedure en die is geëindigd met de beschikking van heden.
Loonvordering
4.20.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.11 is overwogen en nu vast staat dat [verzoekende partij] over de maand september 2017 slechts 8 uren uitbetaald heeft gekregen, maakt [verzoekende partij] nog aanspraak op nabetaling van het loon over september 2017 en wel tot 14 september 2017. [verwerende partij] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het loon dat tot die datum verschuldigd zou zijn. De wettelijke verhoging hierover zal als onweersproken worden toegewezen.
Verstrekken specificaties
4.21.
[verzoekende partij] verzoekt om [verwerende partij] te veroordelen om aan hem bruto/netto specificaties te verstrekken waarin de hiervoor genoemde bedragen zijn verwerkt. Dit zal eveneens worden toegewezen. De termijn zal gesteld worden op twee weken. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 50,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 1.000,00. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht.
Proceskosten
4.22.
[verwerende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoekende partij] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht verzoek € 78,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00(2.0 punten x € 200,00 tarief)
Totaal € 478,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verwerende partij] om aan [verzoekende partij] binnen twee weken na deze beschikking te betalen:
  • de billijke vergoeding van € 1.478,06 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van algehele voldoening;
  • de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 773,86 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van algehele voldoening;
  • het loon vanaf 1 september 2017 tot en met 14 september 2017 minus de reeds uitbetaalde 8 uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] om aan [verzoekende partij] binnen twee weken na deze beschikking te verstrekken een deugdelijke bruto-netto specificatie van voormelde bedragen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [verwerende partij] in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [verwerende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekende partij] tot op heden begroot op € 478,00, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na de betekening van deze beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15de dag na die betekening tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: SM
coll: plg