ECLI:NL:RBLIM:2017:12116

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
5769216/CV 17-2082
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur en beoordeling van verjaringsverweer

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. INTRAK, gevestigd te Weert, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die in verzuim is met de betaling van een factuur sinds 27 november 2009. Ondanks meerdere betalingstoezeggingen van de gedaagde partij is de vordering onbetaald gebleven. De gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering is verjaard, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat INTRAK voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verjaring is gestuit door diverse handelingen, waaronder betalingsherinneringen en persoonlijke contacten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij zijn verjaringsverweer niet voldoende heeft onderbouwd en dat de vordering van INTRAK voor de hoofdsom toewijsbaar is.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde rente van € 2.086,91 afgewezen, omdat INTRAK in strijd heeft gehandeld met Richtlijn 93/13 EEG. De kantonrechter oordeelt dat INTRAK onevenredig lang heeft gewacht met het treffen van serieuze incassomaatregelen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke renteopbouw. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.689,64, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en heeft de gedaagde partij ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Rijksen op 13 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5769216 \ CV EXPL 17-2082
Vonnis van de kantonrechter van 13 december 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. INTRAK,
gevestigd te Weert,
eisende partij,
gemachtigde Deurwaarderskantoor Van de Pas & Partners B.V. Weert,
tegen:
[gedaagde partij] , h.o.d.n. [X],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als Intrak en [gedaagde partij] .

1.De procedure, de feiten en het geschil

1.1.
De kantonrechter verwijst in dit verband naar het tussenvonnis van 30 augustus 2017. Intrak is bij voormeld tussenvonnis in de gelegenheid gesteld te reageren op het door [gedaagde partij] bij dupliek gevoerde verjaringsverweer.
1.2.
Intrak heeft in dat kader ter rolle van 13 september 2017 een akte genomen.
1.3.
De zaak is vervolgens wederom op vonnis gesteld.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde partij] heeft bij dupliek als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering is verjaard. Intrak heeft op dit verweer bij nadere akte gereageerd en gewezen op de diverse handelingen waardoor de verjaring is gestuit.
2.2.
Intrak heeft bij haar akte van 13 september 2017 ter onderbouwing van haar verweer op de door [gedaagde partij] gestelde verjaring nieuwe stukken in het geding brengt, waaronder de verklaring van haar vertegenwoordiger, de heer [A] . Daarnaast heeft Intrak bij haar nadere akte een groot aantal aan [gedaagde partij] toegezonden betalingsherinneringen en aanmaningen overgelegd. [gedaagde partij] is in de gelegenheid gesteld om op de door Intrak bij nadere akte overgelegde producties te reageren. [gedaagde partij] betwist de inhoud van de verklaring van [A] voornoemd en geeft aan het contact met [A] tijdens de RMV beurs eind maart 2017 een andere invulling. De aanmaningen en sommaties heeft [gedaagde partij] niet ontvangen.
2.3.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Intrak in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat zij [gedaagde partij] meerdere malen – zowel schriftelijk als in persoonlijke contacten – op betaling van de openstaande factuur heeft aangesproken. [gedaagde partij] heeft nagelaten de stellingen van Intrak op dit punt gemotiveerd en onderbouwd te weerleggen. [gedaagde partij] laat het bij de blote betwisting de vele aan hem toegezonden betalingsverzoeken te hebben ontvangen. Dit komt de kantonrechter niet echt geloofwaardig voor.
2.5.
Ook de verklaring van mevrouw [B] , administratief medewerkster bij Intrak, laat [gedaagde partij] geheel onweersproken. Mevrouw [B] stelt in haar verklaring dat [gedaagde partij] bij een bezoek aan het bedrijf in juni/juli 2015 nadrukkelijk uit eigen beweging heeft aangegeven dat hij wist dat hij nog moest betalen en dat hij tot betaling zou overgaan.
2.6.
Uit het vorenstaande leidt de kantonrechter af dat de verjaring door de betalingsverzoeken van Intrak telkens is gestuit. Het door [gedaagde partij] gevoerde verjaringsverweer kan dan ook niet slagen en de kantonrechter zal daaraan voorbij gaan.
2.7.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij] zijn standpunt dat door Intrak een onveilige tractor zou zijn geleverd dan wel dat er door Intrak ondeugdelijke reparatiewerkzaamheden zijn verricht op onvoldoende wijze onderbouwt. Bovendien is niet gebleken dat [gedaagde partij] na ontvangst van de in het geding zijnde factuur binnen bekwame tijd bij Intrak heeft geprotesteerd. Uit de processtukken en uit de onweersproken stellingen van Intrak op dit punt blijkt dat [gedaagde partij] veelvuldig betalingstoezeggingen heeft gedaan, die hij echter niet is nagekomen.
2.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van Intrak voor wat betreft de hoofdsom aan haar dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de door Intrak gevorderde rente ad € 2.086,91 overweegt de kantonrechter als volgt.
2.9.
In het onderhavige geval is sprake van een zogenoemde overeenkomst met een ‘kleine’ ondernemer en dient de kantonrechter – net als ten aanzien van een ‘gewone consument’ – ingevolge de arresten van Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000 (NJ 2000/730, Océano) en 26 oktober 2006 (NJ 2007/201, Mostaza Claro) ambtshalve te toetsen of er sprake is van een onredelijk bezwarend beding zoals bedoeld in artikel 3 van de EG Richtlijn 93/13/EEG, ook indien de consument daar zelf geen beroep op doet. De in artikel 3 van de in de voornoemde richtlijn bedoelde bedingen zijn uitgewerkt in de bijlage bij de richtlijn waarin als oneerlijk beding onder meer wordt aangemerkt een beding dat tot doel of gevolg heeft (sub e) de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding – in dit geval de contractuele rente – op te leggen. Dit samenstel van regels kan worden beschouwd als nadere inkleuring van de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Of er daadwerkelijk sprake is van een onredelijk bezwarend beding, dient te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Intrak brengt de contractuele rente bij [gedaagde partij] in rekening die zij uit coulance matigt tot 9% op jaarbasis. De kantonrechter is van oordeel dat Intrak handelt in strijd met Richtlijn 93/13 EEG. In die richtlijn is bepaald dat een beding in een overeenkomst, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Als niet weersproken staat in de onderhavige kwestie vast dat [gedaagde partij] vanaf 27 november 2009 in verzuim is. Intrak heeft vervolgens onevenredig lang gewacht met het treffen van serieuze incassomaatregelen. Het duurt tot 21 februari 2017 – dus bijna 8 jaar – voordat Intrak [gedaagde partij] in rechte betrekt, terwijl intussen de rente blijft oplopen. De kantonrechter is van oordeel dat van Intrak had mogen verwacht dat zij eerder tot dagvaarding was overgegaan, zeker gezien het feit dat [gedaagde partij] zijn meerdere betalingstoezeggingen niet is nagekomen. De kantonrechter zal de gevorderde rente ad
€ 2.086,91 dan ook afwijzen en enkel de rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding.
2.10.
[gedaagde partij] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Deze liggen dan ook voor toewijzing gereed. De kantonrechter zal de vordering van Intrak toewijzen tot een bedrag van € 3.689,64.
2.11.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de kant van Intrak tot aan deze uitspraak als volgt begroot:
  • dagvaarding € 93,02
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 913,02

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Intrak tegen behoorlijke kwijting te voldoen een bedrag van € 3.689,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.208,38 vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] voorts in de kosten van dit geding aan de kant van Intrak gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 913,02.
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: ph
coll: