ECLI:NL:RBLIM:2017:12115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
04 5821609/CV 2583
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ongeval met gehuurde hoogwerker en de toepassing van schadeafkoopregeling

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., schadevergoeding van de gedaagde partij, [Y] B.V., na een ongeval met een gehuurde hoogwerker. De gedaagde had de hoogwerker gehuurd voor een periode van twee dagen, maar tijdens het gebruik vond er een ongeval plaats waardoor de hoogwerker zwaar beschadigd raakte. De eiseres stelde de gedaagde aansprakelijk voor de schade en vorderde een bedrag van € 75.358,88, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er een schadeafkoopregeling van toepassing was, waarover partijen van mening verschilden.

De kantonrechter oordeelde dat de SA/BD-regeling, die de aansprakelijkheid van de gedaagde voor schade aan de hoogwerker beperkte, niet als een kernbeding kon worden gekwalificeerd, maar als algemene voorwaarden. De rechter concludeerde dat de gedaagde zich niet kon beroepen op de schadebeperkingen van de regeling, omdat de schade was ontstaan door onzorgvuldig gebruik van de hoogwerker. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde aansprakelijk was voor de volledige schade, die werd vastgesteld op € 58.280,53 exclusief btw, en dat de gedaagde ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten moest vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5821609 \ CV EXPL 17-2583
Vonnis van de kantonrechter van 13 december 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S. Ibrahim,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.P.W. van Brink.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is een onderneming die onder andere diverse machines (ver)huurt.
[gedaagde partij] betreft een schoonmaakbedrijf en glazenwasserij.
2.2.
In juni 2015 heeft [gedaagde partij] een debiteurennummer aangevraagd bij [eisende partij] . Voor de aanvraag van dit nummer heeft [gedaagde partij] op 23 juni 2015 een aanvraagformulier ondertekend, waarbij [gedaagde partij] zich akkoord verklaarde met het volgende:
“Hiermee verklaar ik het formulier naar waarheid te hebben ingevuld en bevoegd te zijn dit in te vullen. Ik ga akkoord met de huur- en leveringsvoorwaarden zoals deze gelden bij [X] B.V. (in bijlage overhandigd). U kunt deze tevens raadplegen op www. [eisende partij] .nl. Alle andere voorwaarden worden uitdrukkelijk uitgesloten. Ter voorkoming van onvoorziene kosten voor rekening van de huurder is standaard een schadeafkoopregeling en een brand-/diefstalregeling van toepassing op alle daarvoor in aanmerking komende gehuurde goeden (niet voor verhuurbedrijven). De actuele voorwaarden treft u steeds aan de op achterzijde van uw huurovereenkomst(en) en kunt u tevens raadplegen op www. [eisende partij] .nl. Ter informatie vindt u in de bijlagen van dit formulier de huidige regeling.
2.3.
Voor de verhuur van machines werd steeds een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen gesloten.
2.4.
Op 15 maart 2016 heeft [gedaagde partij] van [eisende partij] een telescoop-hoogwerker (hierna te noemen: hoogwerker) gehuurd voor de duur van twee dagen.
2.5.
Op 16 maart 2016 heeft een ongeval met de hoogwerker plaatsgevonden, waardoor de hoogwerker zwaar is beschadigd. De hoogwerker is vervolgens afgesleept door een takel- en bergingsbedrijf.
2.6.
Bij e-mailbericht van 18 maart 2016 wordt [gedaagde partij] door [eisende partij] aansprakelijk gesteld voor de schade die aan de hoogwerker is ontstaan. Tevens is [gedaagde partij] in de gelegenheid gesteld een expertiseonderzoek aan de hoogwerker te (laten) verrichten, waarbij tevens is meegedeeld dat [eisende partij] ervan uit gaat dat indien geen expertise door [gedaagde partij] wordt verricht, [gedaagde partij] akkoord gaat met de door [eisende partij] in rekening te brengen kosten.
2.7.
Op 21 maart 2016 stuurt [eisende partij] een factuur aan [gedaagde partij] met betrekking tot de hoogwerker. Tevens is een bedrag van in totaal € 99,40 opgenomen ter zake Schade afkoop (A) en Brand-/diefstalregeling (B). De factuur is door [gedaagde partij] voldaan.
2.8.
[eisende partij] verstuurt op 22 april 2016 een factuur aan [gedaagde partij] ter zake de schade die door [eisende partij] is geleden als gevolg van de beschadiging aan de hoogwerker door [gedaagde partij] . De totale schade wordt begroot op € 75.385,88 en bestaat uit de volgende bedragen:
- dagwaarde hoogwerker € 65.050,17
- onderzoekskosten fa. Kwak € 677,40
-expertisekosten € 103,13
- huurderving € 9.555,00.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 75.358,88 te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf de vervaldatum van de factuur, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening;
II. de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 950,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. de veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de veroordeling van [gedaagde partij] in de nakosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de algemene verhuurvoorwaarden 03/08, zoals overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, op de huurovereenkomst van toepassing zijn.
[eisende partij] grondt de onderhavige vordering op het bepaalde in artikel 11.5 van voornoemde huurvoorwaarden, inhoudende:
“11.5. Bij diefstal of (economische) total-loss van het gehuurde, verplicht de Wederpartij zich de schade aan [eisende partij] te vergoeden tegen de Dagwaarde. In geval herstel nog mogelijk is, verplicht de Wederpartij zich tot vergoeding van de reparatiekosten die hiermee gemoeid zijn. Hetzelfde geldt voor schade aan/ diefstal van onderdelen en/of toebehoren van het gehuurde. Daarnaast blijft de Wederpartij aansprakelijk voor alle overige dientengevolge door [eisende partij] geleden schade (zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend: expertisekosten, en/of winstderving, enz.).”
4.2.
Vast staat tussen partijen dat er, naast de algemene verhuurvoorwaarden, ook nog een SA/BD-regeling van toepassing is. Doel en strekking van die regeling is dat huurder, tegen een procentuele toeslag op het huurtarief diens contractuele aansprakelijkheid voor schade aan het gehuurde (deels) kan beperken. Door de SA/BD-regeling wordt [eisende partij] beperkt in het verhaal van plotselinge en onvoorziene materiële schade aan het gehuurde en bijkomende kosten/schade op de huurder. Is er sprake van een beperkte verhaalsmogelijkheid van [eisende partij] , dan is de huurder – in dit geval [gedaagde partij] – een eigen risico verschuldigd.
4.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde partij] gebruikt heeft gemaakt van de SA/BD-regeling bij de huur van de hoogwerker. Tussen partijen is echter discussie over de vraag 1) of de SA/BD-regeling een kernbeding betreft of algemene voorwaarden, 2) welke SA/BD-regeling van toepassing is, en 3) of de mogelijkheid van verhaal door [eisende partij] op een wijze zoals bedoeld in de SA/BD-regeling wordt beperkt.
Kernbeding of algemene voorwaarden?4.4. [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de SA/BD-regeling niet het karakter heeft van algemene voorwaarden maar dat er sprake is van een kernbeding.
4.5.
De kantonrechter stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat kenmerkend is voor algemene voorwaarden dat het een of meer bedingen zijn die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomst te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Een kernbeding is een beding dat van zo wezenlijke betekenis is, dat de overeenkomst zonder dit beding niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn. Het moet aldus gaan om de een beding dat de kern van de prestaties weergeeft.
4.6.
De kantonrechter deelt de opvatting van [eisende partij] , dat de SA/BD-regeling kernbedingen bevatten, niet. Duidelijk blijkt uit het aanvraagformulier debiteurennummer (zoals geciteerd onder rechtsoverweging 2.2) dat de SA/BD-regeling onderdeel uitmaakt van de overeenkomst ter voorkoming van onvoorziene kosten voor rekening van de huurder. Niet valt in te zien dat, indien een huurder geen gebruik zou willen maken van de SA/BD-regeling, een overeenkomst niet tot stand zou kunnen komen. Verder geldt nog dat, ook al zou de SA/BD-regeling worden weggedacht, de overeenkomt tussen partijen niet wijzigt. Anders gezegd; ook zonder de SA/BD-regeling kan er tussen partijen een of meerdere huurovereenkomst(en) worden gesloten. De SA/BD-regeling vormt dan ook niet de kern van de prestatie.
4.7.
Gelet hierop en aangezien de SA/BD-regeling bedoeld is om op meerdere overeenkomst van toepassing te zijn is het daarmee een gegeven dat de regeling de status van algemene voorwaarden heeft.
Welke SA/BD-regeling?
4.8.
De kantonrechter stelt onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen vast dat niet langer in geschil is dat een SA/BD-regeling op de overeenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] van toepassing is. De vraag is echter, welke versie van die regeling van toepassing is.
4.9.
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de SA/BD-regeling 2015-1 van toepassing is. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eisende partij] erop gewezen dat op het door [gedaagde partij] ondertekende aanvraagformulier debiteurennummer staat vermeld dat de meest actuele SA/BD-regeling van toepassing is op toekomstige orders. Daarnaast is ten behoeve van de huur van de hoogwerker op 11 maart 2016 een contract opgemaakt, waarbij de algemene huurvoorwaarden en de voorwaarden SA/BD-dekking, zoal afgedrukt op de achterzijde van het contract, van toepassing zijn verklaard. De SA/BD-regeling versie 2015-1 is op de achterzijde afgedrukt, zodat dit de regeling is die op de overeenkomst met betrekking tot de hoogwerker van toepassing is.
4.10.
[gedaagde partij] betwist de stellingen van [eisende partij] en stelt zich op het standpunt dat de SA/BD-regeling 01-2011 op de litigieuze overeenkomst van toepassing is.
4.11.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:232 BW is de wederpartij – in dit geval [gedaagde partij] – ook aan de algemene voorwaarden gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker – in dit geval [eisende partij] – begreep of moest begrijpen dat [gedaagde partij] de inhoud daarvan niet kende. Een beding in de algemene voorwaarden is vernietigbaar, indien de gebruiker ( [eisende partij] ) aan de wederpartij ( [gedaagde partij] ) geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, zie artikel 6:233 sub b BW. De gebruiker ( [eisende partij] ) heeft de wederpartij vorenbedoelde mogelijkheid geboden, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ( [gedaagde partij] ) ter hand heeft gesteld, of indien dit niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt dat de voorwaarden bij hem ter inzage liggen of, indien zulks ook niet mogelijk is, heeft verwezen naar het adres van de Kamer van Koophandel.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat uit het aanvraagformulier debiteurennummer blijkt dat de op dat moment geldende voorwaarden op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing worden verklaard, maar dat daarbij tevens duidelijk wordt vermeld dat steeds de actuele voorwaarden, zoals te vinden op de achterzijde van de te sluiten overeenkomst(en), op die huurovereenkomst(en) van toepassing zijn. [gedaagde partij] heeft zich hiermee akkoord verklaard. Daarmee kan het verweer van [gedaagde partij] , dat als [eisende partij] andere voorwaarden wil hanteren, [gedaagde partij] daar expliciet mee moet instemmen, niet slagen. Dat op [eisende partij] een informatieplicht ter zake rust is weliswaar door [gedaagde partij] gesteld, maar een grondslag daarvoor is de kantonrechter niet gebleken, waarbij opgemerkt zij dat het hier om twee handelspartijen gaat die bovendien eerder zaken met elkaar hebben gedaan. Voor wat betreft de stelling van [gedaagde partij] , dat de afspraak tussen partijen, dat de actuele voorwaarden telkens op de achterzijde van de te sluiten overeenkomsten zijn te vinden, gekwalificeerd moet worden als een beding in algemene voorwaarden welk beding op grond van de reflexwerking van artikel 6:236 onder k BW vernietigbaar is, overweegt de kantonrechter dat die stelling niet slaagt. Een situatie als bedoeld in artikel 6:236 onder k BW doet zich immers niet voor. Indien [gedaagde partij] zich niet kon verenigen met de afspraak dat telkens de op de achterzijde van de te sluiten overeenkomst de actuele voorwaarden worden vermeld, had hij zich hiertegen kunnen verzetten tegenover [eisende partij] . Dit heeft [gedaagde partij] niet gedaan.
4.13.
Het voorgaande betekent echter niet zonder meer dat de SA/BD-regeling 1-2015 op het huurcontract van 11 maart 2016 van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat op het huurcontract van 11 maart 2016 verwezen wordt naar de op de achterzijde vermelde voorwaarden SA/BD-regeling, maar dit contract is niet voorzien van een handtekening van (een medewerkers van) [gedaagde partij] . Wel voor akkoord is getekend de afleverbon, waarbij de huurder, dan wel de gevolmachtigde van de huurder, voor akkoord verklaard dat hij de originele huurovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden heeft ontvangen. Niet blijkt dat daarmee ook de SA/BD-regeling wordt bedoeld. Die worden immers op het – niet ondertekende contract – expliciet genoemd en op de afleverbon niet vermeld.
4.14.
De verwijzing naar een eerder op 26 oktober 2015 gesloten overeenkomst, waarmee [eisende partij] wil betogen dat [gedaagde partij] de SA/BD-regeling 1-2015 wel kende, althans ter hand gesteld heeft gekregen, slaagt. Door [gedaagde partij] is niet betwist dat bij het destijds gesloten contract voormelde regeling ter hand is gesteld. Dat een medewerker van [gedaagde partij] heeft getekend voor akkoord, terwijl die medewerker niet vertegenwoordigingsbevoegd is, doet, wat daar verder ook van zij, aan het vorenstaande niet af. [gedaagde partij] wist, althans kon redelijkerwijs weten, dat de SA/BD-regeling 1-2015 ook op de latere overeenkomst – dus op de overeenkomst van 15 maart 2016 – van toepassing zou zijn. Zij zijn immers ter hand gesteld.
4.15.
Het voorgaande strekt dan ook tot de conclusie dat de SA/BD-regeling 01-2015 op de litigieuze overeenkomst van toepassing is.
Vergoeding schade
4.16.
In artikel A.1 van de SA/BD-regeling 01-2015 is het volgende bepaald:
“Op grond van de schadeafkoopregeling beperkt verhuurder (onder eerder en hierna te stellen voorwaarden) het verhaal van plotselinge en onvoorziene materiële schade aan het gehuurde en bijkomende kosten/schade op huurder.”
Ingevolge artikel A.3 van voornoemde regeling, beperkt verhuurder haar verhaal niet indien een algemene uitsluiting van toepassing is als bedoeld in artikel VII en VIII van de regeling.
Voor zover van belang is in artikel VIII het volgende bepaald:
“Onder onzorgvuldig gebruik, handelen of nalaten wordt mede doch niet uitsluitend verstaan: (..) veroorzaken van “bovenhoofdse” schade (schade boven of met aangrijppunt boven 1.90 meter, gemeten vanaf terrein of wegdek) tijdens transport en/of verkeersdeelname, (..)”
4.17.
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat er in case sprake is van de hiervoor bedoelde bovenhoofdse schade en onzorgvuldig gebruik, aangezien de schade is ontstaan tijdens het transport van de hoogwerker waarbij een medewerker van [gedaagde partij] tegen een viaduct met doorrijhoogte van 2,2 meter is aangereden. Aangezien de medewerker ermee bekend was dat de doorrijhoogte van de hoogwerker 2,95 meter betreft en het gegeven dat de medewerker naar eigen zeggen ermee bekend was dat er vaker ongevallen zijn geweest bij het betreffende viaduct, had het op de weg van de medewerker van [gedaagde partij] gelegen de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.
4.18.
[gedaagde partij] erkent dat er door haar – althans een medewerker van haar – schade is veroorzaakt. Door [gedaagde partij] is ter zake de veroorzaakte bovenhoofdse schade enkel gesteld dat niet vast staat dat de schade een aangrijppunt had boven de 1,90 meter. De kantonrechter volgt [gedaagde partij] hier niet in. Niet in geschil is dat de medewerker van [gedaagde partij] tegen het viaduct is aangereden en dat dit viaduct een doorrijhoogte van 2,2 meter kent. Aangezien door de medewerker van [eisende partij] op het schadeformulier (zie productie 2 bij dagvaarding) zelf heeft verklaard dat de brug (lees: viaduct) de schade heeft veroorzaakt, kan het niet anders dan dat de schade is ontstaan op een punt hoger dan 1,90 meter.
4.19.
Nu voor het overige geen verweer is gevoerd op de voorwaarde zoals geformuleerd onder VIII, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eisende partij] terecht een beroep doet op het bepaalde in artikel VIII van de SA/BD-regeling 1-2015. Dit betekent dan ook dat [gedaagde partij] zich niet kan beroepen op de schadebeperkende werking van die regeling, zodat [gedaagde partij] gehouden is om de volledige schade aan [eisende partij] te vergoeden.
Omvang schade
4.20.
[eisende partij] heeft onder verwijzing naar een schaderapport van firma Fa. Kwak (hierna: Fa. Kwak) alsmede het taxatierapport van expert R.H.G. Timmermans (hierna: Timmermans) gesteld dat de hoogwerker total loss is en de dagwaarde van de hoogwerker wordt geschat op € 65.050,17. Door [gedaagde partij] is gewezen op het verschil in dagwaarde tussen enerzijds Fa. Kwak die uit gaat van een dagwaarde van € 57.500,00 exclusief btw. Anderzijds gaat Timmermans uit van een dagwaarde van € 90.000,00 inclusief btw.
4.21.
Met [gedaagde partij] is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd verschil niet goed te verklaren valt. Ook is niet duidelijk op welke wijze [eisende partij] het gevorderde bedrag ad
€ 65.050,17 heeft becijferd. Nu de juistheid van het schaderapport van Fa. Kwak door [gedaagde partij] niet onderbouwd is betwist, zal de kantonrechter in het voordeel van [gedaagde partij] bepalen dat de dagwaarde van de hoogwerker € 57.500,00 exclusief btw bedroeg. Dit bedrag zal aanstonds worden toegewezen.
4.22.
De kosten van de expertise van fa. Kwak ter hoogte van € 780,53 dienen, gelet op het bepaalde in artikel 11.7 van de toepasselijke Verhuurvoorwaarden door [gedaagde partij] te worden gedragen, zodat die vordering ook voor toewijzing gereed ligt.
4.23.
Dan resteert tot slot nog de door [eisende partij] becijferde huurderving te hoogte van
€ 9.555,00. [eisende partij] stelt dat op de nieuwe hoogwerker een levertijd zat van 26 weken en legt ter onderbouwing van die stelling als productie 18 bij conclusie van repliek een zelf vervaardigd schrijven over. Ten aanzien van de bezettingsgraad, heeft [eisende partij] gesteld dat een bezettingsgraad van 35% reëel is en ter adstructie van die stelling heeft [eisende partij] bij dagvaarding als productie 11 eveneens een zelf vervaardigd overzicht overgelegd. Door [gedaagde partij] worden beide producties betwist. Gelet hierop en nu de producties van [eisende partij] geen objectiveerbare bescheiden betreft, kan de kantonrechter deze schadepost niet toewijzen.
4.24.
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld om aan [eisende partij] te betalen € 58.280,53 exclusief btw. De wettelijke rente hierover zal, bij gebrek aan verweer, op de wijze zoals gevorderd worden toegewezen.
4.25.
[eisende partij] maakt aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kunnen worden toegewezen. Niet in geschil is dat namens [eisende partij] incassohandelingen zijn verricht, waarvoor [eisende partij] in redelijkheid kosten heeft gemaakt. De vordering zal derhalve worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover zal als niet weersproken worden toegewezen.
4.26.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten worden aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 939,00
- salaris gemachtigde
€ 1.200,00(2,0 punten x € 600,00 tarief)
Totaal: € 2.224,21.
4.27.
De nakosten zullen op de wijze zoals deze zijn gevorderd, worden toegewezen met dien verstande dat het salaris gemachtigde op € 100,00 wordt gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen € 58.280,53 exclusief btw aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur van 22 april 2016 tot de dag der voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen € 950,00 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24 februari 2017 tot de dag der voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 2.224,21 en, indien [gedaagde partij] niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] hieraan voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] tot slot onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 68,00 zijnde de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: SM
coll: