Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
2.De feiten
[gedaagde partij] betreft een schoonmaakbedrijf en glazenwasserij.
- dagwaarde hoogwerker € 65.050,17
3.Het geschil
I. de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 75.358,88 te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf de vervaldatum van de factuur, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening;
4.De beoordeling
[eisende partij] grondt de onderhavige vordering op het bepaalde in artikel 11.5 van voornoemde huurvoorwaarden, inhoudende:
“Op grond van de schadeafkoopregeling beperkt verhuurder (onder eerder en hierna te stellen voorwaarden) het verhaal van plotselinge en onvoorziene materiële schade aan het gehuurde en bijkomende kosten/schade op huurder.”
“Onder onzorgvuldig gebruik, handelen of nalaten wordt mede doch niet uitsluitend verstaan: (..) veroorzaken van “bovenhoofdse” schade (schade boven of met aangrijppunt boven 1.90 meter, gemeten vanaf terrein of wegdek) tijdens transport en/of verkeersdeelname, (..)”
€ 9.555,00. [eisende partij] stelt dat op de nieuwe hoogwerker een levertijd zat van 26 weken en legt ter onderbouwing van die stelling als productie 18 bij conclusie van repliek een zelf vervaardigd schrijven over. Ten aanzien van de bezettingsgraad, heeft [eisende partij] gesteld dat een bezettingsgraad van 35% reëel is en ter adstructie van die stelling heeft [eisende partij] bij dagvaarding als productie 11 eveneens een zelf vervaardigd overzicht overgelegd. Door [gedaagde partij] worden beide producties betwist. Gelet hierop en nu de producties van [eisende partij] geen objectiveerbare bescheiden betreft, kan de kantonrechter deze schadepost niet toewijzen.
- griffierecht € 939,00
- salaris gemachtigde
€ 1.200,00(2,0 punten x € 600,00 tarief)
Totaal: € 2.224,21.