ECLI:NL:RBLIM:2017:12086

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
03/659408-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bij een weigerende verdachte na mishandeling van ex-partner en kind

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner en haar 2-jarige zoontje stelselmatig heeft mishandeld. De rechtbank oordeelt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zijn ex-partner, [slachtoffer 2], en haar kind, [slachtoffer 1], heeft mishandeld. De mishandelingen omvatten onder andere het toebrengen van een gebroken arm aan [slachtoffer 1]. De rechtbank concludeert dat de verdachte leed aan een persoonlijkheidsstoornis ten tijde van de feiten, wat betekent dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank oordeelt dat het onverantwoord is dat de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, gezien de kans op recidive. Daarom wordt de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast wordt hij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wijst ook een schadevergoeding toe aan [slachtoffer 1] van € 3.600,00 voor immateriële schade, waarbij de verdachte voor 60% verantwoordelijk wordt gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659408-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 26 tot en met 27 april 2015, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (een gebroken arm) dan wel subsidiair [slachtoffer 1] , die hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin, heeft mishandeld;
Feit 2:in de periode van 1 november 2014 tot en met 21 mei 2015, [slachtoffer 1] , die hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin, heeft mishandeld;
Feit 3:in de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2016, zijn levensgezel [slachtoffer 2] , heeft mishandeld;
Feit 4:op 1 november 2016 een politiecel en/of een lichtbak en/of een intercom heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden bewezenverklaard.
Ten aanzien van feit 1heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van Veilig Thuis (p. 12), de medische gegevens van de huisarts (p. 25), de rapportages van de GGD
(p. 66) en de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (p. 51) en naar de verklaringen van
[slachtoffer 2] (p. 149) en [naam dochter slachtoffer 2] (p. 243) voor de betrokkenheid van verdachte. Door verdachte en [slachtoffer 2] werd verklaard dat [slachtoffer 1] straf had gehad en dat hij aan zijn arm mee naar boven zou zijn gesleurd. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat voornoemde toedracht mogelijk past bij de bovenarmsbreuk. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de bovenarmsbreuk valt te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Met betrekking tot feit 2heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal met informatie van het consultatiebureau (p. 35), het verslag van de peuterspeelzaal (p. 38) en de rapportages van de GGD (p. 66) en de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (p. 51). Uit deze forensische rapportages blijkt dat de geconstateerde verwondingen zeer waarschijnlijk duiden op kindermishandeling. Tevens heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2] (p. 243). Zij verklaren over de mishandelingen en schetsen een beeld over de gezinssituatie ten tijde van de feiten. Een groot deel van het geconstateerde letsel past bij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2] . De geconstateerde schaafwonden, gecombineerd met het feit dat er in de woning ruw behang of stuc op de muren zat, passen bij het op een ruwe manier in de hoek zetten van [slachtoffer 1] . In het dossier bevindt zich ook een screenshot van een app-bericht van verdachte naar de stiefopa van [slachtoffer 1] (p. 135), waarin staat: “zo die hebben een pak rammel gehad [slachtoffer 1] en [naam zoon slachtoffer 2] moeten ze maar luisteren (…)”. Uit het sfeerproces-verbaal (p. 99) blijkt dat eerdere relaties van verdachte ook gewelddadig waren en overeenkomstig in gedrag.
Ten aanzien van feit 3heeft de officier van justitie verwezen naar het buurtonderzoek
(p. 127) en de verklaringen van getuige [getuige] (p. 132), [slachtoffer 2] (p. 136 en 162), [naam dochter slachtoffer 2] (p. 243) en de neef van [slachtoffer 2] (p. 217). De officier van justitie acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2] betrouwbaar. [slachtoffer 2] was op het moment van het afleggen van haar verklaring afgekickt van drugs en alcohol. Verder heeft zij het ook eerlijk aangegeven als zij zich dingen niet meer kon herinneren en was heel duidelijk over de zaken die zij wel nog wist. Daarnaast gaf [naam dochter slachtoffer 2] heel duidelijk aan als zij iets wist uit eigen ervaring of van horen zeggen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Het onder 4 tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
Met betrekking tot feit 1heeft de raadsman zich, onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden wie het letsel heeft toegebracht en hoe dit is gebeurd. Verder is het de vraag of de gebroken arm gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Als de toedracht voor het letsel niet duidelijk is, dan is het vaststellen van het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet mogelijk en indien het stevig vastpakken van de arm de oorzaak van het letsel is, dan levert dit nog geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dergelijk letsel op. Verder mocht [slachtoffer 1] na een kort ziekenhuisbezoek weer naar huis en is de breuk relatief snel en zonder blijvend ongemak genezen. In dat geval kan niet gesproken worden van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 en 3heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de feiten ontkent en dat met de overige verklaringen in het dossier behoedzaam omgegaan dient te worden.
Gelet op de verstoorde relatie tussen verdachte en zijn ex-partner [slachtoffer 2] , kan haar verklaring niet als 100% waarheidsgetrouw bestempeld worden. Bovendien is bij haar sprake van meervoudige verslavingsproblematiek en is zij bepaald geen goede moeder te noemen. Met betrekking tot de verklaring van [naam dochter slachtoffer 2] valt het op bij lezing van haar studioverhoor hoe vaak zij heeft verklaard dat ze iets van [naam] heeft gehoord. [naam] heeft een bloedhekel aan verdachte en haar invloed kan zeker wel zijn doorgesijpeld. Verder is er bij [slachtoffer 2] geen letsel geconstateerd door een arts. Sommige letsels bij [slachtoffer 1] zijn verdacht voor een niet-accidentele oorzaak, maar dit is een andere toets dan of iets wettig en overtuigend bewezen kan worden. Bovendien kan op basis van het dossier niet vastgesteld worden wie de letsels heeft veroorzaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de armbreuk van het slachtoffer juridisch gezien niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de korte herstelperiode en het ontbreken van medisch ingrijpen anders dan fixatie. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Door huisarts [naam huisarts] werden de medische gegevens [2] van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), wonende aan de [adres] te [woonplaats] , verstrekt. Uit die gegevens blijkt dat [slachtoffer 1] op 27 april 2015 om 14.50 uur samen met zijn moeder en stiefvader op de afdeling Spoedeisende Hulp (hierna: SEH) van het Atrium MC werd gezien. Er werd een proximale humerusfractuur met enige dislocatie linkszijdig gediagnosticeerd. Volgens de ouders had hij ‘gisteren’ straf gekregen. Hij werd daarbij met eten naar zijn kamer gebracht en moest vervolgens daar blijven. Hij is aan de arm naar boven gebracht. De volgende ochtend had hij een gezwollen arm en pijn links, waarna er een consult plaatsvond op de huisartsenpost en zij werden doorverwezen naar de SEH.
Op 19 oktober 2016 heeft [slachtoffer 2] [3] (moeder van [slachtoffer 1] ) verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een relatie had met [verdachte] en dat hij eind 2014 bij haar introk in de woning aan de [adres] . Zij heeft drie kinderen, [slachtoffer 1] , [naam dochter slachtoffer 2] en [naam zoon slachtoffer 2] . Over de gebroken arm van [slachtoffer 1] verklaart [slachtoffer 2] dat zij hem die ochtend uit bed ging halen en dat hij pijn had. Zijn arm bungelde en ze zijn vervolgens naar het ziekenhuis gegaan. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] wel eens aan zijn arm getrokken en hem ook aan de arm vastgepakt en naar boven getrokken. Dit met kracht. Volgens [slachtoffer 2] werd [slachtoffer 1] vaker met eten op zijn kamer gezet. Als hij naar zijn kamer werd gebracht werd er vaak toch wel aan zijn arm getrokken, ook als hij niet wilde doorlopen. [slachtoffer 2] deed dit niet op die manier, zij tilde [slachtoffer 1] dan meestal op.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb de opvoeding van de kinderen op mij genomen. Ik heb discipline in het gezin
gebracht.
Feit 2
Op 13 mei 2015 werd een top-tot-teen onderzoek [4] verricht bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), wonende aan de [adres] te [woonplaats] . Uit dit onderzoek bleek onder andere het volgende:
“(…)
a. op de behaarde hoofdhuid is aan de linkerzijde een lineair bruin korstje zichtbaar met een lengte van 4,5 cm (foto 2, 3)
b. op de behaarde hoofdhuid zijn aan de rechterzijde een tweetal circulaire korstjes zichtbaar met een diameter van 2 respectievelijke 3 millimeter (foto 4,5)
c. aan de rechterzijde van het voorhoofd is een half cirkelvormige rode streep (erytheem) zichtbaar van 1,5 centimeter lang en 2,5 millimeter breed (foto 6, 7, 8)
d. aan de rechterzijde van het voorhoofd is een bruin korstje zichtbaar van 0,5 bij 1,5 centimeter (foto 9,10)
e. boven de rechter wenkbrauw is een klein rood plekje (erytheem) zichtbaar van 0,5 bij 0,5 centimeter (foto 11)
f. midden op het voorhoofd zit een klein rood plekje (erytheem) (foto 12)
g. boven de binnenzijde van de rechter wenkbrauw zijn 2 rode (eythemateuze) plekjes van 1 bij 3 respectievelijk 2 bij 1 centimeter zichtbaar (foto 13)
h. boven de linker wenkbrauw is een bruin korstig beslag zichtbaar van 1 bij 3 centimeter (foto 14, 15)
i. in de rechter bovenste ooglid is een rode streepvormige huidverkleuring zichtbaar van 1,5 centimeter bij 1 millimeter (foto 26, 27)
j. op de bovenzijde van de linker oorschelp zit een bruinrood korstje van 1,2 centimeter bij 2 millimeter (foto 16, 17)
k. aan de achterzijde van de linker oorschelp is een blauwpaarse semi-circulaire huidverkleuring zichtbaar met een diameter van 0,5 centimeter (foto 18)
l. aan de rug zijn aan de bovenzijde (ongeveer ter hoogte van de 3e borstwervel) zijn 2 bruine korstjes op de huid zichtbaar respectievelijk 1,5 bij 0,7 centimeter en 0,5 bij 0,2 centimeter zichtbaar met rode (eythemateuze) omranding (foto 19, 20)
m. aan de rug links van de wervelkolom ongeveer midden op de rug (ongeveer ter hoogte van de tiende borstwervel) is een blauw/groen/geel/paarse huidverkleuring van 3,5 bij 2 centimeter zichtbaar (foto 21, 22)
n. ter hoogte van het rechter schouderblad, net onder de schouderblad punt is een geel-groene huidverkleuring van 1 bij 0,5 centimeter zichtbaar (foto 23)
o. aan de rechterkant van de onderrug net boven de heupkam is een rode huidverkleuring met lichte korstvorming zichtbaar van 5 bij 1,5 centimeter (foto 24, 25)
p. aan de achter buitenzijde (ulnair) van de linker elleboog is een geel-groene huidverkleuring zichtbaar van 2 bij 1,5 centimeter (foto 28, 29)
q. in de binnenzijde van de rechter elleboogsplooi zijn aan de pinkzijde (ulnair) 3 oppervlakkige huidkrassen van 1,7 centimeter lang zichtbaar (foto 30, 31)
r. hoog aan de achterzijde van de linkerarm aan de borstzijde is een geel-groene huidverkleuring van 3,5 bij 1,5 centimeter zichtbaar (foto 48, 49, 50, 51)
s. aan de buitenzijde (laterale zijde) van de linker knie is een scherp omgrensde rode huidverkleuring met centraal een wit beslag zichtbaar (foto 32, 33)
t. aan de huid midden op de linker knieschijf is een rood omrand korstig beslag zichtbaar van 0.5 bij 0,7 centimeter (foto 34)
u. aan de huid aan de binnenzijde van de linker knieschijf is een bruin kostje van 0,5 millimeter bij 0,7 centimeter zichtbaar (foto 35)
v. aan de binnenzijde van de linker kuit is een circulaire bruine huidverkleuring zichtbaar met een diameter van 1 centimeter (foto 38, 39)
w. aan de buitenzijde van het linker onderbeen, ter hoogte van de enkel, zijn twee bruine korstjes van 3 bij 5 millimeter zichtbaar met een rode rand hierrond (foto 36, 37)
x. aan de bovenzijde van de tweede teen van de linker voet (teen naast de grote teen) is roodheid met mogelijk blaarvorming zichtbaar in een gebied van 1 bij 0,5 centimeter (foto 40, 41)
y. aan het rechterbeen aan de binnen-bovenzijde van de knieschijf is een rode afschaving zichtbaar van 1 bij 0,5 centimeter (foto 42, 43)
z. aan de voorzijde van de rechter enkel zijn een aantal kleine korstjes zichtbaar in een gebied van 1,5 bij 1 centimeter (foto 44, 45)
aa. aan de achterzijde van de hak is een circulaire witte huidrand zichtbaar met een rood centrum. De diameter van dit letsel is 0,5 centimeter (foto 46, 47)
(…)
Letseltypering
De bevindingen beschreven onder de letters a, b, d, h, j, l, o, q, s, t, u, w, y en z zijn allen
genezende oppervlakkige huidbeschadigingen. Zeer waarschijnlijk zijn dit genezende
schaafwonden.
Schaafwonden kunnen ontstaan door zowel tangentieel aan de huid in werkende
krachten alsook door loodrecht op de huid in werkende krachten.
De bevindingen onder letters c, e, f en g zijn te duiden als erytheem.
De bevinding beschreven onder i kan passen bij een (recent) litteken; moeder en
stiefvader verklaren hierover dat dit ongeveer een halfjaar geleden in het ziekenhuis of
de huisartsenpost geplakt is.
De bevindingen onder k, m, n, p, r en v zijn bloeduitstortingen (hematomen).
Uit literatuur over onderhuidse bloeduitstortingen in relatie tot kindermishandeling blijkt dat mishandelde kinderen significant vaker onderhuidse bloeduitstortingen hebben in gebieden van zacht weefsel zonder benige uitsteeksels, zoals bijvoorbeeld op de handen, de oren, de rug, de onderarm, de voet, de buik aan de billen. Ook zijn de bloeduitstortingen bij mishandelde kinderen vaak groter.
De bevindingen onder x en aa kunnen zeer wel een blaren zijn.
Blaren kan ontstaan door wrijving, door ziekteprocessen of door thermisch geweld.
6/ Beschouwing van de bevindingen
6.1
Uitwendig zichtbaar letsel
6.1.1
een aantal van de beschreven hematomen (met name de hematomen in de oorschelp, op de rug, aan de achterzijde van de linker bovenarm, en aan de kuit) passen meer bij toegebracht dan bij accidenteel letsel.
6.1.2
De hoeveelheid aan andere letsels dan onder 6.1.1 benoemd zal gerelateerd moeten worden aan de verklaring omtrent het ontstaan. Het zijn veel letsels.
6.1.3
De bevindingen aan de linker oorschelp (zie onder j en k) zijn zeer wel mogelijk veroorzaakt door harde tractie aan het oor.
(…)”
Op 15 september 2015 werd onderzoek [5] verricht naar de accidentele dan wel non-accidentele aard van het geconstateerde letsel van [slachtoffer 1] . Uit dit onderzoek bleek onder andere het volgende:
“(…)
Bij lichamelijk onderzoek op 13 mei 2015 blijkt bij [slachtoffer 1] sprake te zijn van tenminste acht
onderhuidse bloeduitstortingen, twaalf huidbeschadigingen, vier rode huidverkleuringen die
niet verder zijn geduld (waarvan één half cirkelvormig), één litteken en twee blaren. Hoewel voor verscheidene letsels enkele incidenten als oorzaak werden gemeld, bevat geen van de gemelde incidenten informatie omtrent een mogelijke toedracht van het desbetreffende letsel.
Voor de onderhuidse bloeduitstorting van het linkeroor bij [slachtoffer 1] werd geen toedracht gemeld. Een onderhuidse bloeduitstorting heeft een traumatische oorzaak - accidenteel
dan wel niet-accidenteel - en is het gevolg van botsende en/of samendrukkende uitwendig
inwerkende kracht met of door een stomp voorwerp. Bij het ontbreken van een plausibele verklaring is de onderhuidse bloeduitstorting op basis van de locatie op het linkeroor
verdacht voor een niet-accidentele oorzaak van het letsel.
Voor de huidbeschadiging op de rug tussen de schouderbladen bij [slachtoffer 1] werd geen
toedracht gemeld. Een huidbeschadiging kan zowel een medische als een traumatische
oorzaak hebben. Op basis van uiterlijke kenmerken, zichtbaar op de beschikbare lichtfoto’s, is het niet waarschijnlijk dat een medische oorzaak ten grondslag ligt aan dit letsel. Indien de huidbeschadiging op de rug tussen de schouderbladen bij [slachtoffer 1] een traumatische oorzaak heeft, is die, bij het ontbreken van een plausibele verklaring, verdacht voor een niet-accidentele oorzaak van het letsel.
De rode huidverkleuring aan de rechterzijde van het voorhoofd bij [slachtoffer 1] is enkel op basis
van de verstrekte informatie niet nader te duiden. Op basis van de specifieke vorm - half
cirkelvormig - en afmetingen van deze huidverkleuring, is die meest waarschijnlijk het gevolg van uitwendig inwerkende invloed met of door een voorwerp van (deels) gelijke
afmetingen en vorm. Bij het ontbreken van een plausibele verklaring is de rode huidverkleuring, op basis van de specifieke vorm en afmetingen verdacht voor een niet-accidentele oorzaak.
Op basis van de vorm - lijnvormig - van het litteken op het rechter bovenooglid van [slachtoffer 1] had de huidbeschadiging, die ten grondslag heeft gelegen aan het litteken meest waarschijnlijk een traumatische oorzaak, accidenteel dan wel niet-accidenteel. Met betrekking tot het gemelde incident - is geplakt geweest - bevindt zich geen aanvullende
informatie in de verstrekte gegevens en is derhalve geen nadere forensisch-medische beoordeling mogelijk.
(…)
Met betrekking tot de door de forensisch geneeskundige geconstateerde blaar op de
tweede teen van de linker voet bij [slachtoffer 1] kan op basis van de gecombineerde lichtfoto’s
worden gesteld dat sprake is van een genezende huidbeschadiging in plaats van
blaarvorming. De huidbeschadiging kan zowel een medische als een traumatische oorzaak
hebben.
(…)
Bij de huidbeschadigingen op weerszijden van het voorhoofd en aan de binnenzijde van de
rechter elleboog bij [slachtoffer 1] is sprake van (deels) evenwijdig verlopende korstvorming. De
aanwezigheid van parallel verlopende beschadigingen van de huid wijst op een traumatische oorzaak, accidenteel dan wel niet-accidenteel.
De zes overige onderhuidse bloeduitstortingen hebben een traumatische oorzaak, accidenteel dan wel niet-accidenteel. Voor de overige letsels bij [slachtoffer 1] (elf huidbeschadigingen, drie rode huidverkleuringen en één blaar) geldt dat het op basis van de beschikbare medische informatie en lichtfoto’s niet mogelijk is om vast te stellen of er sprake is van een medische dan wel traumatische oorzaak.
(…)”
[slachtoffer 1] , [naam dochter slachtoffer 2] en [naam zoon slachtoffer 2] werden op 21 mei 2015 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst [6] .
Op 19 oktober 2016 heeft [slachtoffer 2] [7] verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij sinds
22 september 2014 een relatie had met [verdachte] en dat hij eind 2014 bij haar introk in de woning aan de [adres] . Zij heeft drie kinderen, [slachtoffer 1] , [naam dochter slachtoffer 2] en [naam zoon slachtoffer 2] . Over de mishandeling van [slachtoffer 1] verklaart [slachtoffer 2] dat [verdachte] naar [slachtoffer 1] heeft geslagen toen zij [slachtoffer 1] op de arm had. Hij raakte [slachtoffer 1] op zijn rug. Hij sloeg met zijn vuisten en met kracht. [slachtoffer 1] had vaak schaafwonden in zijn gezicht. Dit kwam doordat hij in de hoek werd gezet. Zij hebben een grove muur. Hij werd hardhandig in de hoek gezet door [verdachte] . Ook had hij hiervan wondjes op zijn elleboog. Als zij [slachtoffer 1] op haar armen had sloeg [verdachte] naar hen. Zij of [slachtoffer 1] kreeg dan klappen. [verdachte] raakte [slachtoffer 1] dan op zijn rug of arm. Op 21 oktober 2016 [8] heeft zij verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar kinderen zijn mishandeld in de periode van september 2014 tot mei 2015, de datum van de uithuisplaatsing. Ze denkt dat de korst op [slachtoffer 1] ’s oor komt doordat er aan zijn oor is getrokken. Als de kinderen niet luisterden werden ze door [verdachte] bij de oren vastgenomen. Dit werd hardhandig gedaan. Bij [slachtoffer 1] heeft ze wel eens blauwe plekken gezien en dat wondje op zijn oor. Als [slachtoffer 1] werd vastgepakt bij zijn oren was het huilen en schreeuwen.
Op 15 november 2016 heeft [naam dochter slachtoffer 2] [9] verklaard, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] haar broertje [slachtoffer 1] altijd aan de oren trok. Zij had gezien dat [slachtoffer 1] toen een scheur aan de oren had. Dit was toen ze nog bij hun moeder woonden. [verdachte] sloeg haar en haar broertjes ook. Hij sloeg met zijn hand en zijn vuist. Toen hij ruzie had met hun moeder begon hij hen
ook te slaan en te trappen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb de opvoeding van de kinderen op mij genomen. Ik heb discipline in het gezin gebracht.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2]
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2] betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt. Uit het vorenstaande blijkt dat enkele verwondingen die bij [slachtoffer 1] werden geconstateerd verdacht zijn voor een niet-accidentele oorzaak. Verdachte heeft voor deze verwondingen geen enkele redelijke verklaring gegeven. Daarentegen hebben [slachtoffer 2] en [naam dochter slachtoffer 2] verklaringen afgelegd, welke in overeenstemming zijn met het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel en dan in het bijzonder het letsel in het gezicht en aan de oren van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft haar verklaringen in het politieonderzoek afgelegd na het ondergaan van een behandeling voor haar drugs- en alcoholverslaving. Bovendien heeft zij tijdens haar verhoor, geconfronteerd met voor verdachte belastende verklaringen van
, meermaals aangegeven dat zij zich sommige dingen niet meer kan herinneren of dat zij dingen niet heeft gezien, dan wel een nuancering gegeven op het door [naam dochter slachtoffer 2] geschetste optreden van verdachte. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat er geen sprake is van rancuneuze verklaringen door [slachtoffer 2] met als doel verdachte een hak te zetten.
Voorts overweegt de rechtbank dat, wat ook zij van de mogelijke beïnvloeding van [naam dochter slachtoffer 2] door [naam] , [naam dochter slachtoffer 2] op een aantal punten zonder enige terughoudendheid heeft verklaard dat zij de mishandeling van [slachtoffer 1] door verdachte zelf heeft gezien. Dit is voor de rechtbank voldoende overtuigend om te concluderen dat haar verklaring uit eigen wetenschap is afgelegd.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 3
Op 19 oktober 2016 heeft [slachtoffer 2] [10] verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij sinds
22 september 2014 een relatie had met [verdachte] en dat hij eind 2014 bij haar introk in de woning aan de [adres] . Zij heeft drie kinderen, [slachtoffer 1] , [naam dochter slachtoffer 2] en [naam zoon slachtoffer 2] . Ongeveer een maand nadat zij met hem samen was werd zij door hem de eerste keer geslagen. Ook heeft hij haar een keer bij haar nek gepakt. Zij heeft slechte herinneringen aan hem. Daarbij gaat het onder meer om slaan en schoppen. Ze kreeg heel vaak klappen als ze tegen hem inging. [verdachte] heeft ook een keer wasmiddel in haar gezicht gegooid. Dit heeft hij zeker drie keer gedaan en hij sloot dan het water af zodat zij haar gezicht niet kon afspoelen. Hij sloeg haar met zijn vuisten, schopte en gooide met dingen. Hij sloeg haar ook waar de kinderen bij waren. Hij sloeg haar wekelijks. Ze heeft één keer 8 weken lang last gehad van haar ribben aan beide zijden. Alles deed toen pijn. Ook bij haar nek. Hij sloeg met zijn vuisten en schopte, ook met schoenen. Hij stopte als zij een dik gezicht had en ze bloedde. Als zij blauwe plekken had, dan mocht er niemand komen. Haar neef heeft wel ruzies meegekregen van het moment dat zij wasmiddel in haar gezicht kreeg. Op 21 oktober 2016 [11] heeft zij verklaard, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] met spullen gooide en daarmee doorging totdat zij een reactie gaf en dat het dan overging op slaan. Hij sloeg haar dan met vuisten tegen het hoofd en daar waar niemand het zag. Hij heeft haar ook een keer bij haar nek gepakt. Hij stond met zijn lichaam voor haar, hield zijn arm gedeeltelijk om haar nek en zijn hoofd kwam naast het hare. Ze kreeg geen lucht. Ze had ook een keer behoorlijke pijn aan haar ribben. Hij had haar geslagen en geschopt. Het slaan gebeurde met volle kracht en met vuisten onder haar linkerborst. Hij sloeg twee keer met kracht. Ze had pijn. Na 6 tot 8 weken had ze minder last en toen schopte hij haar achterwaarts tegen haar andere ribben aan. Hij had zijn schoenen aan. Dit deed pijn. Haar neef die het strooien van wasmiddel in haar gezicht heeft gezien heet [naam neef slachtoffer 2] .
Uit de bewijsmiddelen hiervoor opgenomen onder feit 1 en 2 begrijpt de rechtbank dat [slachtoffer 2] met ‘de woning aan de [adres] ’ bedoelt de [adres] te [woonplaats] .
Op 15 november 2016 heeft [naam dochter slachtoffer 2] [12] verklaard, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] haar moeder trapte en sloeg. Toen haar moeder en [verdachte] ruzie hadden begon hij te slaan en te trappen. Zij heeft ook gezien dat hij met een aansteker had gegooid en dat deze bij haar moeder in haar oog is gekomen. Haar moeder had toen een blauw oog.
Op 3 november 2016 heeft [naam neef slachtoffer 2] [13] verklaard, zakelijk weergegeven, dat zijn nicht [slachtoffer 2] een relatie heeft gehad met [verdachte] . Ongeveer een jaar geleden, eind 2015, is hij gaan wonen bij [verdachte] en [slachtoffer 2] . Hij hoorde hen ruziën een nacht. ’s Morgens kwam [slachtoffer 2] met dikke en rode ogen naar beneden. Ze zei dat hij haar ontvetter ‘Dasty’ in het gezicht had gespoten en vervolgens de hoofdkraan had afgesloten zodat zij dit niet kon wegspoelen.
Verdachte [14] heeft op 1 november 2016 verklaard dat zijn relatie met [slachtoffer 2] vanaf maart 2016 is verbroken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een keer een aansteker in het oog van [slachtoffer 2] heeft gegooid.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken, nu deze vernieling niet in de gemeente Maastricht, maar in het politiebureau aan de Stationstraat 13e te Heerlen heeft plaatsgevonden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 26 april 2015 tot en met 27 april 2015, te [woonplaats] , een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht bij diens arm te pakken en aan diens arm te trekken;
2.
in de periode van 1 november 2014 tot en met 21 mei 2015, in de gemeente Kerkrade, op meer tijdstippen, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 1] , telkens heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen
- te slaan en
- te schoppen en
- tegen de muur te duwen en
- met kracht bij diens oren vast te grijpen;
3.
in de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2016, te [woonplaats] , op meer tijdstippen, zijn levensgezel [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door haar meermalen
- (met kracht) bij haar nek te pakken, en
- (met zijn vuisten) tegen haar hoofd en lichaam te slaan en
- tegen haar hoofd en/of lichaam te schoppen en
- (met kracht) voorwerpen tegen haar hoofd en/of lichaam te gooien en
- wasmiddel in haar gezicht te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin;
2:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
3:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte heeft geweigerd zich te laten onderzoeken door een psycholoog in het kader van een Pro Justitia rapportage. Ook heeft hij geweigerd mee te werken aan onderzoek naar zijn geestvermogens tijdens zijn verblijf ter observatie in het Pieter Baan Centrum. Omdat hij een weigerende observandus is, is er weliswaar een multidisciplinaire rapportage als bedoeld in artikel 37a, derde lid, juncto artikel 37, lid 3 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), doch hebben de rapporteurs geen inhoudelijk advies kunnen uitbrengen. Dit impliceert dat aan de formele eisen van genoemd artikel is voldaan en dat het voorts aan de rechtbank is om te oordelen over de noodzaak van het opleggen van de maatregel. In artikel 37a, lid 1 Sr is bepaald dat de maatregel van terbeschikkingstelling alleen kan worden opgelegd als bij verdachte tijdens het begaan van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het is thans aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen.
In de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 2 november 2017 concluderen psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en psycholoog S. Labrijn onder andere het volgende.
“(…)
Bij betrokkene, die gedurende de observatieperiode geen incidenten veroorzaakte, is primair een persoonlijkheidsstoornis geclassificeerd, grotendeels op grond van de beschikbare heteroanamnestische en historische informatie over betrokkenes gedragspatronen gedurende zijn levensloop. Agressieregulatieproblemen vormen naast eisend, dwingend, ontremd en impulsief gedrag een rode draad in zijn leven. Er is kwetsbaarheid in de vorm van prikkelgevoeligheid.
In relaties wordt hij beschreven als explosief en kan hij instrumenteel geweld inzetten. Zijn
relaties zijn instabiel en intens.
Er is een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis die wijst op een onvermogen en/of onwil zich aan de wet te houden. Er is onverantwoordelijk gedrag, roekeloosheid en betrokkene toont in beperkte mate rouw.
Een en ander kan geclassificeerd worden als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde persoonlijkheidstrekken (antisociale en borderline trekken). Het beperkte onderzoek gaf echter nauwelijks zicht op de intrapsychische dynamiek van betrokkene, dit wil zeggen op wat hij denkt, voelt en beleeft.
Dat betrokkene zich gedurende de observatieperiode relatief rustig (dit wil zeggen zonder acting out gedrag) kon opstellen, sluit een persoonlijkheidsstoornis niet uit. Betrokkene profiteert van een gereguleerde, steunende en structurerende omgeving, zonder personen met wie hij een affectieve relatie heeft, met een groot intrinsiek belang (hij wilde laten zien
dat het beter met hem gaat dan vroeger) en als hij abstinent is van middelen.
(…)
Ondergetekenden zagen alleen grond om een stoornis in het gebruik van cannabis te classificeren, omdat het overige middelengebruik alleen zeer globale (vooral historische) informatie voorhanden was.
(…)
Betrokkene heeft de mishandeling van het zoontje van zijn ex-partner steeds ontkend. Hij
suggereert dat zijn ex-partner hem moedwillig in een kwaad daglicht heeft gesteld.
Ondergetekenden kunnen daarom niet vaststellen of hoe en in welke, mate de bij betrokkene
vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en/of de stoornis in het gebruik van cannabis causaal met het eerste en tweede hem ten laste gelegde feit in verband staan. Ondergetekenden
kunnen alleen opmerken dat er nooit eerder aanwijzingen zijn geweest voor zijn betrokkenheid bij dergelijke feiten (mishandeling van een kind).
Betrokkene ontkent ook consistent de mishandeling van zijn ex-partner. Ten aanzien van de
beschuldiging voert hij dezelfde reden aan: zij wil hem in een kwaad daglicht stellen.
Ondergetekenden kunnen op grond van de beschikbare informatie geen uitspraak doen over
de dynamiek tussen betrokkene en zijn ex-partner, over de invloed van middelengebruik op
die dynamiek en op de intrapsychische dynamiek bij betrokkene zelf. Ook ten aanzien van het derde hem ten laste gelegde feit doen ondergetekenden daarom geen uitspraak over de vraag of, hoe en in welke mate de bij betrokkene vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en/of de
stoornis in het gebruik van cannabis causaal met dit ten laste gelegde in verband staan.
Ten aanzien van deze hem tenlastegelegde feiten willen ondergetekenden wel opmerken dat betrokkene diverse eerdere veroordelingen heeft vanwege huiselijk geweld en dat mishandeling van een (ex-)partner zou kunnen passen in een patroon. In het verleden werd er een relatie gelegd tussen de persoonlijkheidsstoornis en huiselijk geweld. Betrokkene is in behandeling geweest bij de Mondriaan Zorggroep, met het doel huiselijk geweld te voorkomen. Hier werd verondersteld dat de persoonlijkheidsstoornis hierbij een rol speelde. Thans weten ondergetekenden echter niet of en in welke mate de persoonlijkheidsstoornis,
middelengebruik en/of relatieproblemen zouden hebben kunnen doorgewerkt, omdat ondergetekenden onvoldoende met betrokkene hebben kunnen spreken en geen goed zicht
hebben gekregen op zijn gedachten, emoties en beleving. Er is evenmin geobjectiveerd zicht ontstaan op betrokkenes middelengebruik in deze periode, noch is er zicht ontstaan op zijn
belevingen en gedachten ten tijde van het tweede en derde ten laste gelegde, indien en voor
zover het bewezen wordt geacht.
(…)
Betrokkenes uitgebreide strafblad en levensloop zouden als aanwijzing kunnen worden
gezien voor een verhoogd recidiverisico.
(…)”
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde rapportage vaststaat dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde persoonlijkheidstrekken (antisociale en borderline trekken). Tevens is er een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld. De rapporteurs zijn echter, op basis van de voorhanden zijnde informatie, niet in staat vast te stellen of deze stoornis ook bestond ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Wel stellen zij vast dat verdachte in het verleden diverse keren is veroordeeld voor huiselijk geweld en dat de mishandeling van een (ex-)partner zou kunnen passen in een patroon. In het verleden werd een relatie gelegd tussen de persoonlijkheidsstoornis en huiselijk geweld. Verdachte heeft thans (wederom) geweldsdelicten gepleegd in de huiselijke sfeer en daarmee vallen de bewezenverklaarde feiten binnen een patroon van agressieproblematiek en herhaling van huiselijk geweld. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte ten tijde van de feiten sprake was van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr.
Hoewel de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten geen standpunt in hebben kunnen nemen, acht de rechtbank een relatie tussen de stoornis en deze feiten aanwezig. De rechtbank acht verdachte, gelet op de bij hem aanwezige stoornis, in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Verdachte is strafbaar omdat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De weigerachtige houding van verdachte staat niet aan het opleggen van deze maatregel in de weg en is de enige manier om de samenleving te beveiligen tegen verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om de maatregel van terbeschikkingstelling achterwege te laten, nu er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de stoornis en de tenlastegelegde feiten. Het is de vraag of een behandeling in dat geval tot enig resultaat zal leiden. Voorts acht de verdediging enkel twee mishandelingen (feiten 2 en 3) bewezen. Dit zijn feiten waarop een gevangenisstraf van maximaal vier jaar is gesteld en een terbeschikkingstelling is dan een te zwaar middel. Bovendien heeft verdachte wel eerder huiselijk geweld gepleegd, maar nog nooit jegens kinderen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijk lange periode schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige partner en haar zoontje [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zijn ex-partner met kracht bij haar nek gepakt, geslagen, geschopt, voorwerpen tegen haar aangegooid en wasmiddel in haar gezicht gespoten. Daarnaast trok verdachte aan het armpje van [slachtoffer 1] en sloeg en schopte hij hem. Ook duwde hij [slachtoffer 1] tegen de muur en greep hij hem hard bij zijn oren vast. Door deze mishandelingen heeft [slachtoffer 1] lichamelijk letsel bekomen, waaronder een gebroken arm. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, in het bijzonder de feiten gepleegd jegens [slachtoffer 1] . Deze was ten tijde van de feiten pas twee jaar oud en daarmee volledig afhankelijk van zijn moeder en verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Bovendien geschiedde dit op de plek waar een ieder zich juist absoluut veilig moet kunnen voelen, namelijk thuis. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Huiselijk geweld heeft bovendien, zeker wanneer dit kinderen betreft, een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt grote maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden.
Verdachte heeft tot nu toe op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft aangericht en wijst vooral naar anderen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 30 oktober 2017, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder soortgelijke. Zo is verdachte eerder veroordeeld voor huiselijk geweld en ook voor bedreigingen en vernielingen in de huiselijke sfeer. Deze veroordelingen hebben hem er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) feiten te plegen. De omstandigheid dat het huiselijk geweld niet eerder tegen kinderen was gericht, is volgens de rechtbank veeleer gelegen in het feit dat verdachte niet
eerder met inwonende kinderen te maken heeft gehad.
Straf verlagend is dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht voor de bewezenverklaarde feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden alleszins op zijn plaats en gerechtvaardigd. Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen acht.
De rechtbank staat voorts voor de vraag of de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geboden is.
De door verdachte begane mishandelingen zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar is gesteld en deze leveren een gevaar op voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Naar het oordeel van de rechtbank eist deze veiligheid niet alleen een oplegging van een terbeschikkingstelling, maar ook een bevel tot verpleging van overheidswege. Naar het oordeel van de rechtbank is het gezien de geconstateerde stoornis vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De rechtbank acht de kans op geweldsrecidive, die zich vanaf 2001 in diverse delicten (met name huiselijk geweld) en in de nu bewezenverklaarde feiten heeft gemanifesteerd, onverminderd groot indien verdachte onbehandeld blijft. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte het geweld in casu niet alleen heeft gericht tegen zijn ex-partner, maar ook tegen haar destijds 2-jarige inwonende zoontje. De rechtbank vindt dit een zeer gevaarlijke escalatie en acht daarom terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eens te meer noodzakelijk.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.000,00 aan immateriële schade ter zake van feit 1 en 2.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het psychische letsel niet door een deskundige is vastgesteld en dat niet alleen verdachte, maar ook de moeder verantwoordelijkheid draagt voor de bedroevende thuissituatie en de uithuisplaatsing van de kinderen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de stelling dat slechts door een psychiater of psycholoog vastgesteld letsel voor vergoeding in aanmerking komt, geen steun vindt in het recht. Ook andere aantastingen van de persoon, mits zwaarder dan enige gevoelens van ongemak, kunnen worden aangemerkt als immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de hiervoor onder 1 (subsidiair) en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en dat de benadeelde partij derhalve recht heeft op een schadevergoeding overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De verdachte krijgt voorts ter zake van deze feiten een straf opgelegd. De rechtbank acht de vordering van € 6.000,00 voor de geleden schade een alleszins reëel bedrag. Echter, de rechtbank acht niet alleen verdachte daarvoor verantwoordelijk, nu deze schade deels te wijten is aan de nalatigheid van zijn ex-partner, tevens de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] . De rechtbank schat het aandeel van verdachte op 60% van € 6.000,00 en zal derhalve een bedrag van € 3.600,00 toewijzen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 november 2014 tot aan de dag van volledige voldoening.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2014 tot de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens bepalen dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte
vrijvan het onder
1 primairtenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 3.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 3.600,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 1 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2015 tot en met 27 april 2015 te [woonplaats] , aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] (tegen diens arm) te slaan en/of door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht (bij diens arm) vast te grijpen en/of aan diens arm te trekken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2015 tot en met 27 april 2015 te [woonplaats] , een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] (tegen diens arm) te slaan en/of voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) bij diens arm te pakken en/of aan diens arm te trekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 21 mei 2015 te [woonplaats] , op één of meer tijdstippen, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 1] , (telkens) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen en of eenmaal
- te slaan en/of
- te schoppen en/of
- ( tegen de muur) te duwen en/of
- met kracht (bij diens o(o)r(en) vast te grijpen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 t/m 30 april 2016 te [woonplaats] , in elk geval in de gemeente Kerkrade, op één of meer tijdstippen zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar meermalen althans eenmaal
- ( met kracht) bij haar nek en/of keel te pakken, en/of
- ( met zijn vuisten) tegen haar hoofd en/of lichaam te slaan en/of
- tegen haar hoofd en/of lichaam te schoppen en/of
- ( met kracht) voorwerpen tegen haar hoofd en/of lichaam te gooien en/of
- wasmiddel in haar gezicht te gooien;
4.
hij op of omstreeks 01 november 2016 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een cel en/of een lichtbak en/of een intercom, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Politie Eenheid Limburg heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2015106399-31, gesloten d.d. 6 december 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 272.
2.Medische gegevens betreffende [slachtoffer 1] d.d. 2 oktober 2015, pagina’s 25, 32 tot en met 34.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2016, pagina’s 139, 142, 143, 149 en 152.
4.Forensisch geneeskundige rapportage, betreffende een bijna 3 jarige jongen, d.d. 13 mei 2015, pagina’s 67, 69 tot en met 71 en 73 tot en met 98.
5.Rapportage voorlopige bevindingen Forensische Polikliniek Kindermishandeling d.d. 15 september 2015, pagina’s 53, 54, 57, 61, 62, 63.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juni 2015, pagina 13.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2016, pagina’s 139, 142, 143, 148, 153 en 154.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 oktober 2016, pagina’s 163 en 164.
9.Verslag studioverhoor d.d. 25 november 2016, pagina’s 246, 251 en 252.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2016, pagina’s 139, 142, 143, 145, 147, 158 en 159.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 oktober 2016, pagina’s 165, 168 en 169.
12.Verslag studioverhoor d.d. 25 november 2016, pagina’s 246 en 253.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 november 2016, pagina’s 217 tot en met 219.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 november 2016, pagina 188.