ECLI:NL:RBLIM:2017:11975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
03/661134-17 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennepplanten en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit

Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 254 hennepplanten en medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal van elektriciteit door anderen toegang te verlenen tot zijn woning tegen vergoeding, hoewel hij zelf geen elektriciteit had gestolen. De rechtbank hield rekening met de gezondheid van de verdachte bij het bepalen van de strafmaat, waardoor hij geen taakstraf kon uitvoeren.

De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 30.307,43 geschat als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar dit bedrag werd tijdens de zitting van 22 november 2017 verlaagd naar € 6.000,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit bedrag had ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn woning voor de hennepkwekerij. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte aannemelijk en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 6.000,00.

De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661134-17 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2017. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/661134-17. Op 6 december 2017 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag aanvankelijk geschat op € 30.307,43.
Op de terechtzitting van 22 november 2017 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het geschatte bedrag is verminderd tot € 6.000,00.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] door het aanwezig hebben van hennepplanten en het behulpzaam zijn bij de diefstal van elektriciteit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Hij volgt [verdachte] in diens verklaring ter terechtzitting van 22 november 2017 dat deze hiervoor een vast bedrag van € 6.000,00 heeft ontvangen van onbekend gebleven personen en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op genoemd bedrag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] € 6.000,00 heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn woning om daarin een hennepkwekerij op te laten zetten. Van deze opbrengst dienen nog de door [verdachte] gemaakte kosten in mindering te worden gebracht. Deze kosten betreffen het bedrag ter hoogte van € 3.100,00 dat [verdachte] , op grond van een vaststellingsovereenkomst met [benadeelde] , moet terugbetalen in verband met weggenomen elektriciteit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 6 december 2017 in de strafzaak met parketnummer 03/661134-17 is [verdachte] veroordeeld wegens het opzettelijk aanwezig hebben van 254 hennepplanten en medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit, gepleegd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 18 april 2017.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld.
3.3.2
Het bewijs
Indien tegen deze verkorte uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op de uitspraak. Deze aanvulling wordt dan aan de uitspraak gehecht.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 6.000,00. Hiertoe overweegt zij het volgende.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 22 november 2017 verklaart dat hij eind 2016 het bedrag van € 6.000,00 heeft ontvangen bij de aanvang van het opzetten van een hennepkwekerij in zijn woning. Dit bedrag was een vaste vergoeding voor het gebruik van de woning. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt aannemelijk.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de door [verdachte] aan [benadeelde] te vergoeden kosten voortvloeiend uit zijn medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit niet voor aftrek in aanmerking komen. Slechts kosten die in direct verband staan tot het wederrechtelijk verkregen voordeel komen in aanmerking voor aftrek. Gelet op de verklaringen van [verdachte] ter terechtzitting ontving hij vooraf een vaste vergoeding voor het gebruik van zijn woning voor een hennepkwekerij. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarmee niet afhankelijk van de opbrengst en kosten van hennepoogst en een direct verband ontbreekt dus.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 6.000,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. C.M. Nollen , rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2017.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.