Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 254 hennepplanten en medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal van elektriciteit door anderen toegang te verlenen tot zijn woning tegen vergoeding, hoewel hij zelf geen elektriciteit had gestolen. De rechtbank hield rekening met de gezondheid van de verdachte bij het bepalen van de strafmaat, waardoor hij geen taakstraf kon uitvoeren.
De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 30.307,43 geschat als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar dit bedrag werd tijdens de zitting van 22 november 2017 verlaagd naar € 6.000,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit bedrag had ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn woning voor de hennepkwekerij. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte aannemelijk en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 6.000,00.
De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.