In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 december 2017, gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als de eisende partij, en een huurder van een vakantiewoning, aangeduid als de gedaagde partij. De eisende partij vordert schadevergoeding van de gedaagde partij wegens schade aan een zitgrasmaaier die tijdens de huurperiode door de gedaagde partij en zijn gasten zou zijn veroorzaakt. De huurperiode vond plaats van 17 juni 2016 tot en met 20 juni 2016. De eisende partij heeft de door de gedaagde partij betaalde borgsom van € 250,00 niet terugbetaald, wat aanleiding geeft tot een vordering in reconventie door de gedaagde partij.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schade aan de zitgrasmaaier het gevolg is van het gebruik door de gedaagde partij. De kantonrechter oordeelt dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de schade en het gebruik van de zitgrasmaaier door de gedaagde partij. De kantonrechter wijst de vordering van de eisende partij af, evenals de vordering van de gedaagde partij tot terugbetaling van de borgsom. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral in gevallen van schadevergoeding en de terugbetaling van borgsommen. De rechter heeft in dit geval geoordeeld dat de gedaagde partij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade, en dat de eisende partij niet gerechtigd was om de borgsom in te houden.