ECLI:NL:RBLIM:2017:11894

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
6244264 CV 17-6710
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vaststellingsovereenkomst en schadevergoeding tussen eigenaar perceel en transportbedrijf

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 december 2017, staat de uitleg van een vaststellingsovereenkomst centraal. De eisende partij, eigenaar van een perceel grond, heeft een geschil met de gedaagde partij, een transport- en handelsbedrijf, over de naleving van afspraken die zijn gemaakt in een eerder gesloten overeenkomst. De eisende partij vordert dat de gedaagde partij een voorziening aanbrengt om te voorkomen dat schadelijke stoffen van hun terrein afstromen naar het perceel van de eisende partij. De gedaagde partij heeft een drempel aangelegd, maar de eisende partij betwist de deugdelijkheid hiervan. Tijdens de comparitie van partijen is vastgesteld dat de drempel niet voldoende is om te voorkomen dat champostresten van vrachtwagens op de weg terechtkomen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij heeft voldaan aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, omdat er geen water meer van het terrein van de gedaagde partij afstroomt. De vordering van de eisende partij wordt afgewezen, evenals de vorderingen voor expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6244264 \ CV EXPL 17-6710
Vonnis van de kantonrechter van 6 december 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen incassospecialisten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORT- HANDELSBEDRIJF [X 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H.N. Kuiper.
Partijen worden verder aangeduid met “ [eisende partij] ” en “ [gedaagde partij] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis waarbij een descente is bepaald;
  • de descente die heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017;
  • de ten behoeve van de descente door [eisende partij] overgelegde productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van een perceel grond dat grenst aan de [adres en woonplaats eisende partij] . Ter hoogte van ongeveer het midden van dit perceel bevindt zich aan de overzijde van de [adres eisende partij] de inrit van een op- en overslagterrein, wat in eigendom is van [gedaagde partij] . Op het terrein van [gedaagde partij] vindt op- en overslag van champost plaats. De champost ligt op een betonnen vloer, maar is niet afgedekt. Regenwater kan zodoende in de champost trekken en bij hevige neerslag ontstaat er afstroom van hemelwater, vermengd met champost, richting de [adres eisende partij] .
2.2.
[eisende partij] is eind 2015 de procedure met kenmerk 4569337 CV EXPL 15-11283 gestart. [eisende partij] heeft in die procedure onder meer schadevergoeding gevorderd alsmede veroordeling van [gedaagde partij]
“(…)tot het aanbrengen van een voorziening waardoor wordt voorkomen dat er schadelijke stoffen van uit het terrein van [gedaagde partij] kunnen lopen (…)”
2.3.
Tijdens de comparitie van partijen van 1 maart 2016 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat [gedaagde partij] een bedrag van € 5.000,00 diende te betalen aan [eisende partij] . Ten aanzien van de gevorderde voorziening vermeldt de vaststellingsovereenkomst het volgende:
“Partij [gedaagde partij] zal binnen drie maanden na heden een voorziening treffen in/bij de inrit naar het terrein aan de [adres eisende partij] waardoor geen water meer vanaf het terrein de [adres eisende partij] opstroomt. (…)”
2.4.
Eind augustus/begin september 2016 heeft [gedaagde partij] op de inrit naar het terrein aan de [adres eisende partij] een puinwalletje gemaakt. In december 2016 heeft [gedaagde partij] dit puinwalletje vervangen door een soort verkeersdrempel (verder: “de drempel”) als waterkering.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot het aanbrengen van een voorziening waardoor wordt voorkomen dat er schadelijke stoffen van uit het terrein van [gedaagde partij] kunnen lopen, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag indien [gedaagde partij] in gebreke blijft daaraan te voldoen;
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de expertisekosten ad € 1.028,50;
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de kosten voor het opwerpen van de zandwal ad € 825,00;
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de kosten ad € 975,00 voor het herplaatsen van de coniferenrij om deze in lijn te krijgen met de overige beplanting;
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de buitengerechtelijke kosten ad € 462,50;
  • [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De gevorderde voorziening
4.1.
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de door [gedaagde partij] (in december 2016) aangebrachte voorziening niet deugdelijk is. De drempel ligt een aantal meters van de weg af. Resten champost die blijven kleven aan de wielen van de vrachtwagens die het terrein van [gedaagde partij] verlaten, blijven op dit stuk terrein achter, waardoor deze resten bij regenval alsnog de weg op spoelen richting het perceel van [eisende partij] . Om dit te voorkomen dient de drempel direct aan de weg te grenzen of dient er een put met rooster dan wel een afspuitinstallatie voor de vrachtwagenbanden te worden aangelegd.
4.2.
Volgens [gedaagde partij] is wel sprake van een deugdelijke voorziening; sinds de aanleg ervan spoelt er geen water meer vanaf haar terrein richting de [adres eisende partij] , wat ook het doel van de voorziening is.
4.3.
[eisende partij] heeft op de descente erkend dat sinds de aanleg van de drempel geen water meer van het terrein van [gedaagde partij] de weg op spoelt. Dit leidt in beginsel tot het oordeel dat [gedaagde partij] , gelet op de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst, een deugdelijke voorziening heeft aangebracht.
[eisende partij] heeft zich ter descente echter op het standpunt gesteld dat de voorziening ook moest voorkomen dat resten champost via de banden van de vrachtwagens op de weg zouden komen. [gedaagde partij] heeft dit gemotiveerd betwist.
4.4.
De vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of een overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981,635).
4.5.
[eisende partij] heeft ter onderbouwing van de door haar voorgestane uitleg van de betreffende bepaling in de vaststellingsovereenkomst verwezen naar de inhoud van het procesdossier met kenmerk 4569337 CV EXPL 15-11283. De kantonrechter heeft kennisgenomen van dit dossier. Hoewel in de dagvaarding sprake lijkt te zijn van een ruim geformuleerde vordering van [eisende partij] , (zie punt 2.2.) wordt in de dagvaarding niet expliciet gesproken over champost aan de banden van vrachtwagens. Gelet op punt 14 van de dagvaarding lijkt de voorziening enkel te worden gevraagd met het oog op het voorkomen van afstroom van water van het perceel van [gedaagde partij] naar de [adres eisende partij] . Er staat immers: “
De heer [Y](dit is de door [eisende partij] ingeschakelde deskundige, ktr)
vermeldt nog expliciet dat hij er zich over verbaast dat er geen voorziening aanwezig is om afstroming te voorkomen. Overigens bestond er in het verleden wel een dergelijke voorziening, namelijk een soort drempel op het terrein van [gedaagde partij] . Om verdere schade in de toekomst te voorkomen dient er weer een dergelijke voorziening te worden aangebracht.(…)”
Ook uit de aantekeningen die de griffier tijdens de comparitie van partijen heeft gemaakt blijkt dat de discussie was toegespitst op het van het perceel van [gedaagde partij] afstromende water. Van de zijde van [eisende partij] is wel opgemerkt dat de vrachtwagenbanden champostresten mee de weg op nemen, echter uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat dit punt voor [eisende partij] van dusdanig belang was dat de voorziening daarop mede diende te worden ingericht.
4.6.
Op grond van het voorgaande mag [eisende partij] naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs niet uitgaan van de door hem gegeven ruime uitleg van deze bepaling in de overeenkomst. Nu [eisende partij] , zoals gezegd, heeft erkend dat er thans geen water meer van het perceel van [gedaagde partij] afstroomt, leidt dit tot het oordeel dat [gedaagde partij] een deugdelijke voorziening heeft getroffen en daarmee heeft voldaan aan de vaststellingsovereenkomst.
4.7.
In de vaststellingsovereenkomst verklaren partijen onder punt 3 ter zake van dit geschil niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen zij elkaar na volledige uitvoering van deze regeling volledige kwijting. Nu niet is gebleken dat de regeling op andere punten niet is nagekomen, moet [eisende partij] dan ook geacht worden volledige kwijting aan [gedaagde partij] te hebben verleend. Daarmee is een beoordeling van de vordering aan de hand van een andere grondslag - zoals de gestelde onrechtmatige daad - in beginsel niet aan de orde. Dat is slechts anders indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar dat is hier nu juist niet aan de orde.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot het aanbrengen van bedoelde voorziening moet worden afgewezen.
Expertisekosten, kosten aarden wal en kosten herplaatsen coniferen
4.8.
Gelet op voormeld finaal kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst moeten deze vorderingen alle worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
Nu de hoofdvordering wordt afgewezen, moeten de buitengerechtelijke incassokosten eveneens worden afgewezen.
4.9.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op een bedrag van € 350,00 aan gemachtigdensalaris (2 maal tarief € 175,00).
4.10.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris. De wettelijke rente over de nakosten wordt voorts toegewezen als hierna bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 350,00,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: