ECLI:NL:RBLIM:2017:11866

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
C/03/243479/HA RK 17-286
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 27 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een gedetineerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Weening. Het verzoek was gericht tegen de leden van de meervoudige strafkamer, te weten mr. J.S. Holthuis, mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.E.M.W. Nuijts. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid, omdat de rechtbank had geweigerd om nader onderzoek te doen naar getuigen die mogelijk relevant waren voor zijn zaak. Tijdens de zitting van de wrakingskamer, die op dezelfde dag plaatsvond, zijn zowel de verzoeker als zijn advocaat, de rechters van de meervoudige kamer, alsook de officieren van justitie, mr. L.H.M. Geuns en mr. D.W.A. Kuppeveld, verschenen. De rechters gaven aan niet in de wraking te berusten en gaven een mondelinge reactie op het verzoek. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid, waarbij zowel het subjectieve als het objectieve criterium in overweging werden genomen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechters partijdig waren. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. R.H.J. Otto, mr. W.E. Elzinga en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.W.D. Janssen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 243479 / HA RK 17-286
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker]
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 Sittard,
verzoeker,
advocaat mr. S. Weening te Maastricht,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, te weten mr. J.S. Holthuis, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. M.E.M.W. Nuijts (hierna: de rechters).

1.De procedure

Op 27 november 2017 is namens de verzoeker tijdens de terechtzitting in de zaak met parketnummer 03/721595-15, een verzoek tot wraking gedaan van de leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van deze strafzaak.
Van deze zitting is een proces-verbaal ter terechtzitting opgemaakt met daarin vermeld - voor zover van belang voor het wrakingsverzoek - de gang van zaken op de zitting. Dit proces-verbaal is vervolgens aan de wrakingskamer ter hand gesteld.
De wrakingskamer, samengesteld uit mr. R.H.J. Otto, mr. W.E. Elzinga en
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, heeft het verzoek dezelfde dag behandeld.
Ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen verzoeker en zijn advocaat, de leden van de meervoudige strafkamer en de officieren van justitie mr. L.H.M. Geuns en
mr. D.W.A. Kuppeveld.
De rechters hebben ter zitting medegedeeld niet in de wraking te berusten. Tevens hebben zij bij monde van de voorzitter van de meervoudige kamer een mondelinge reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
De advocaat heeft namens de verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is door mr. Geuns de zienswijze van het openbaar ministerie verwoord, waarbij is geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De wrakingskamer heeft op 27 november 2017 mondeling uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

Mr. Weening stelt dat het ondenkbaar is dat er geen onderzoek wordt gedaan naar de drie met name genoemde personen waarover getuige [getuige 1] heeft verklaard. Door de afwijzing van deze onderzoekswensen geeft de rechtbank blijk van vooringenomenheid. Mr. Weening stelt voorts dat hij al eerder (tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris) zijn vermoeden van vooringenomen met betrekking tot mr. Holthuis heeft geuit. De beslissing die de meervoudige kamer, met mr. Holthuis als voorzitter, vandaag heeft genomen bevestigt dit vermoeden.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben in hun reactie ter zitting gezegd dat het verzoek tot wraking is gericht tegen een heldere beslissing van de meervoudige kamer die in het proces verbaal is verwoord. Het materiaal, afkomstig van de getuige uit België is onvoldoende om het nader te laten onderzoeken. Verder is door de rechters opgemerkt dat zij bij de behandeling nog niet aan de inhoud van de zaak zijn toegekomen en dat het feit dat er geen nader onderzoek wordt bevolen naar de gegevens uit België in het geheel niet betekent dat er vooruit gelopen wordt op de uitkomst in de strafzaak.

4.Het standpunt van de officieren van justitie

De officier van justitie geeft - kort samengevat - een schets van het verloop van de zaak weer en geeft daarbij aan dat er meerdere verzoeken tot nader onderzoek zijn gedaan die deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen. Hij merkt op dat de rechters de vrijheid hebben te beslissen op de wijze die hen goeddunkt en dat deze beslissing tot afwijzing van het horen van bepaalde getuigen geenszins vooruitloopt dan wel een inkijk geeft in de uiteindelijke uitkomst van de zaak. Hij stelt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
De wrakingskamer heeft de uitvoerige toelichting gehoord van de advocaat, waarbij het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige kamer gegrond is op het weigeren door deze kamer van nader onderzoek naar de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , waarmee, in de woorden van de raadsman, een alternatief scenario zou worden afgesloten.
Naar het oordeel van de wrakingskamer koppelt de verdediging aan deze beslissing ten onrechte de visie of verwachting dat daaruit volgt dat in de ogen van de gewraakte rechters het enig ander mogelijke scenario zou moeten zijn dat de verdachte de dader is. Voor die gedachte zijn echter objectieve noch subjectieve aanwijzingen voorhanden.
Dit betekent dat er geen sprake is van vooringenomenheid zodat het verzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. J.S. Holthuis,
mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.E.M.W. Nuijts af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen. [1]

Voetnoten

1.type: