ECLI:NL:RBLIM:2017:11863

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
C/03/243477/HA RK 17-284
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

Op 27 november 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht een verzoek tot wraking behandeld van de leden van de meervoudige strafkamer. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.H.M. Nijsten, is gedetineerd en heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting in een strafzaak met parketnummer 03/721590-15. Tijdens deze zitting heeft de meervoudige strafkamer onderzoekswensen van de verdediging afgewezen, wat volgens de verzoeker heeft geleid tot een schending van de onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer, bestaande uit mr. R.H.J. Otto, mr. W.E. Elzinga en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, heeft het verzoek op dezelfde dag behandeld. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben hun standpunt toegelicht. De advocaat heeft de bezwaren van de verzoeker nader toegelicht, terwijl de officieren van justitie hun zienswijze gaven, waarin zij concludeerden tot afwijzing van het verzoek. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen sprake is van vooringenomenheid en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 243477 / HA RK 17-284
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker]
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond
verzoeker,
advocaat mr. B.H.M. Nijsten te Cadier en Keer,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, te weten mr. J.S. Holthuis, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. M.E.M.W. Nuijts (hierna: de rechters).

1.De procedure

Op 27 november 2017 is namens de verzoeker tijdens de terechtzitting in de zaak met parketnummer 03/721590-15, een verzoek tot wraking gedaan van de leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van deze strafzaak.
Van deze zitting is een proces-verbaal ter terechtzitting opgemaakt met daarin vermeld - voor zover van belang voor het wrakingsverzoek - de gang van zaken op de zitting. Dit proces-verbaal is vervolgens aan de wrakingskamer ter hand gesteld.
De wrakingskamer, samengesteld uit mr. R.H.J. Otto, mr. W.E. Elzinga en
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, heeft het verzoek dezelfde dag behandeld.
Ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen verzoeker en zijn advocaat, de leden van de meervoudige strafkamer en de officieren van justitie mr. L.H.M. Geuns en
mr. D.W.A. Kuppeveld.
De rechters hebben ter zitting medegedeeld niet in de wraking te berusten. Tevens hebben zij een mondelinge reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
De advocaat heeft namens de verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is door mr. Geuns de zienswijze van het openbaar ministerie verwoord, waarbij is geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De wrakingskamer heeft op 27 november 2017 mondeling uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

Mr. Nijsten stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de door de verdediging geformuleerde onderzoekswensen cruciaal zijn in deze zaak en dat deze door de meervoudige strafkamer op onjuiste gronden zijn afgewezen. Door deze af te wijzen heeft de meervoudige strafkamer vooringenomenheid in deze zaak getoond, omdat een alternatief scenario terzijde wordt geschoven. De stelling van de meervoudige strafkamer dat de getuige, naar wie de verdediging nader onderzoek wenst, enkel namen heeft genoemd is niet juist, deze getuige noemt heel concrete gegevens hetgeen de afwijzing van de onderzoekswensen onbegrijpelijk maakt.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben in hun reactie ter zitting gezegd dat het verzoek tot wraking is gericht tegen een heldere beslissing van de meervoudige kamer die in het proces verbaal is verwoord. Het materiaal, afkomstig van de getuige uit België is onvoldoende om het nader te laten onderzoeken. Verder is door de rechters opgemerkt dat zij bij de behandeling nog niet aan de inhoud van de zaak zijn toegekomen en dat het feit dat er geen nader onderzoek wordt bevolen naar de gegevens uit België in het geheel niet betekent dat er vooruit gelopen wordt op de uitkomst in de strafzaak.

4.Het standpunt van de officieren van justitie

De officier van justitie geeft - kort samengevat - een schets van het verloop van de zaak weer en geeft daarbij aan dat er meerdere verzoeken zijn gedaan die deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen. Hij merkt op dat de rechters de vrijheid hebben te beslissen op de wijze die hen goeddunkt en dat deze beslissing tot afwijzing van het horen van bepaalde getuigen geenszins vooruitloopt dan wel een inkijk geeft in de uiteindelijke uitkomst van de zaak. Hij stelt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
De wrakingskamer heeft de uitvoerige toelichting gehoord van de advocaat, waarbij het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige kamer gegrond is op het weigeren door deze kamer van nader onderzoek naar de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , waarmee, in de woorden van de raadsman, een alternatief scenario zou worden afgesloten.
Naar het oordeel van de wrakingskamer koppelt de verdediging aan deze beslissing ten onrechte de visie of verwachting dat daaruit volgt dat in de ogen van de gewraakte rechters het enig ander mogelijke scenario zou moeten zijn dat de verdachte de dader is. Voor die gedachte zijn echter objectieve noch subjectieve aanwijzingen voorhanden.
Dit betekent dat er geen sprake is van vooringenomenheid zodat het verzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. J.S. Holthuis,
mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.E.M.W. Nuijts af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen. [1]

Voetnoten

1.type: